In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Iraakse nationaliteit, op 5 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de minister op 8 april 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing en heeft op 12 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank constateert dat de beslistermijn van de minister is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke is gesteld. Hierdoor is het beroep kennelijk gegrond.
De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister uiterlijk op 30 november 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank stelt dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. L.E.A. Jonkers-Vellinga, rechter, en is openbaar gemaakt op 22 augustus 2024.