In deze zaak heeft eiser, de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, beroep ingesteld omdat verweerder niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser heeft zijn aanvraag op 18 augustus 2022 ingediend, en volgens de geldende wetgeving moet verweerder binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit nemen. Echter, door het besluit WBV 2022/22, dat op 27 september 2022 in werking is getreden, zijn de beslistermijnen voor asielaanvragen met negen maanden verlengd. Dit betekent dat de beslistermijn in deze zaak is verlengd tot 27 juni 2023.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, omdat dit in deze zaak niet nodig werd geacht. Eiser heeft verweerder op 21 december 2023 in gebreke gesteld, omdat er na de verlengde beslistermijn geen besluit was genomen. De rechtbank heeft vastgesteld dat eiser nog niet is gehoord en heeft daarom besloten om een langere beslistermijn op te leggen aan verweerder. De rechtbank heeft het 8+8-wekenmodel toegepast, wat inhoudt dat verweerder binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit moet nemen.
De rechtbank heeft ook bepaald dat verweerder een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Aangezien het beroep gegrond is verklaard, heeft de rechtbank verweerder ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, die zijn vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. R.J.A. Schaaf en is op 30 april 2024 openbaar gemaakt.