In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Nigeriaanse afkomst, op 18 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft op 17 maart 2022 medegedeeld dat eiser wordt opgenomen in de nationale procedure. Eiser heeft op 25 maart 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De minister heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft zijn aanvraag op 18 augustus 2021 ingediend en op 30 juni 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen. De rechtbank heeft eerder, op 13 september 2023, het beroep gegrond verklaard en de minister een termijn van 16 weken gegeven om te beslissen. Deze termijn is verstreken op 2 januari 2024, zonder dat er een besluit is genomen. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is. Gelet op de jurisprudentie, zal de rechtbank een rechterlijke dwangsom opleggen en de minister verplichten om binnen acht weken na de bekendmaking van deze uitspraak een besluit te nemen op de asielaanvraag. De rechtbank legt een dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.