ECLI:NL:RBDHA:2024:13310
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Tijdigheid van bezwaar tegen bestuurlijke boete op grond van de Participatiewet
In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die samen met zijn partner een bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van Delft. Eiser ontving op 8 april 2022 een bestuurlijke boete van € 935,74 op grond van de Participatiewet, omdat hij volgens verweerder meer uren had gewerkt dan hij had gemeld. Eiser diende op 18 mei 2022 een bezwaarschrift in, maar verweerder verklaarde dit bezwaar op 12 december 2022 niet-ontvankelijk, omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiser ging hiertegen in beroep.
De rechtbank heeft op 4 juli 2024 de zaak behandeld. Eiser stelde dat het bezwaar tijdig was ingediend, omdat het op 18 mei 2022 via Falkpost was verzonden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat het bezwaarschrift daadwerkelijk op die datum was verzonden. De envelop bevatte geen poststempel, en de rechtbank kon niet vaststellen wanneer het bezwaarschrift was verzonden. Eiser had de verantwoordelijkheid om tijdige verzending aan te tonen, en het risico van een te late indiening kwam voor zijn rekening.
De rechtbank concludeerde dat het bezwaar te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare redenen waren om de niet-ontvankelijkheid te rechtvaardigen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit bleef in stand. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep.