ECLI:NL:RBDHA:2024:13310

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
21 augustus 2024
Zaaknummer
23/857
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tijdigheid van bezwaar tegen bestuurlijke boete op grond van de Participatiewet

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die samen met zijn partner een bijstandsuitkering ontving, en het college van burgemeester en wethouders van Delft. Eiser ontving op 8 april 2022 een bestuurlijke boete van € 935,74 op grond van de Participatiewet, omdat hij volgens verweerder meer uren had gewerkt dan hij had gemeld. Eiser diende op 18 mei 2022 een bezwaarschrift in, maar verweerder verklaarde dit bezwaar op 12 december 2022 niet-ontvankelijk, omdat het te laat zou zijn ingediend. Eiser ging hiertegen in beroep.

De rechtbank heeft op 4 juli 2024 de zaak behandeld. Eiser stelde dat het bezwaar tijdig was ingediend, omdat het op 18 mei 2022 via Falkpost was verzonden. De rechtbank oordeelde echter dat eiser niet voldoende had aangetoond dat het bezwaarschrift daadwerkelijk op die datum was verzonden. De envelop bevatte geen poststempel, en de rechtbank kon niet vaststellen wanneer het bezwaarschrift was verzonden. Eiser had de verantwoordelijkheid om tijdige verzending aan te tonen, en het risico van een te late indiening kwam voor zijn rekening.

De rechtbank concludeerde dat het bezwaar te laat was ingediend en dat er geen verschoonbare redenen waren om de niet-ontvankelijkheid te rechtvaardigen. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en het bestreden besluit bleef in stand. Eiser kreeg geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden geïnformeerd over de mogelijkheid van hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/857

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 25 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. N.M. Fakiri),
en

het college van burgemeester en wethouders van Delft, verweerder

(gemachtigde: mr. I. Ramautar).

Procesverloop

In het besluit van 8 april 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder eiser en mevrouw [naam] (zijn partner) een bestuurlijke boete op grond van de Participatiewet ter hoogte van € 935,74 opgelegd.
In het besluit van 12 december 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers bezwaar tegen het primaire besluit niet-ontvankelijk verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiser heeft zijn beroepsgronden schriftelijk nader toegelicht.
De rechtbank heeft het beroep op 4 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, bijgestaan door een tolk, de heer L. Mourad, en zijn gemachtigde (via een beeldverbinding), en gemachtigde van verweerder.

Inleiding

1. Eiser en zijn partner ontvingen sinds 1 december 2020 een bijstandsuitkering. In het primaire besluit is aan eiser en zijn partner een boete opgelegd, omdat eiser volgens verweerder in december 2020 en van april 2021 tot en met november 2021 meer dagen en meer uren als chauffeur heeft gewerkt dan hij heeft gemeld bij verweerder.
1.1.
Eiser heeft tegen het primaire besluit per post, via Falkpost, een bezwaarschrift gedateerd 18 mei 2022 ingediend. Uit de ontvangststempel op de envelop waarin het bezwaarschrift is verstuurd, blijkt dat het bezwaarschrift door verweerder op 27 mei 2022 is ontvangen.
1.2.
Op het verzoek van verweerder om informatie met betrekking tot de tijdigheid van het bezwaar, heeft de gemachtigde van eiser per e-mail van 6 oktober 2022 het volgende verklaard:
“Dit poststuk is door ons op 18 mei 2022 via Falkpost aan de gemeente gezonden. Dat dit poststuk door de gemeente op 27 mei is ontvangen kan in de verlate bezorging door Falkpost te maken hebben.”
De gemachtigde van eiser heeft verder een uitdraai overgelegd van een intern schrijven van het advocatenkantoor, waaruit volgens hem blijkt dat een medewerkster van het kantoor het poststuk op 18 mei 2022 via Falkpost heeft verstuurd.
1.3.
In het bestreden besluit heeft verweerder eisers bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. De verklaring die eiser heeft gegeven voor de te late indiening van het bezwaarschrift is onvoldoende om te kunnen concluderen dat hem niet verweten kan worden dat het bezwaarschrift pas op 27 mei 2022 door verweerder is ontvangen.
1.4.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het bezwaar ten onrechte niet-ontvankelijk is verklaard, omdat – kort samengevat – niet gemotiveerd is waarom uit het door hem overgelegde stuk niet zou blijken dat het bezwaarschrift op 18 mei 2022 aan Falkpost is aangeboden. In het aanvullend beroepschrift heeft eiser aangevoerd dat onder verzending per post in de zin van artikel 6:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) gelet op de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 16 juni 2020 [1] ook Falkpost wordt verstaan. Verder zijn e-mails van een medewerker van Falkpost overgelegd, waaruit volgens eiser blijkt dat Falkpost geen verzendadministratie hanteert en dat bezorging van post gericht aan andere organen dan de rechtbank langer kan duren dan bijvoorbeeld de bezorging die men van PostNL gewend is.

Beoordeling door de rechtbank

2. Voor het indienen van een bezwaarschrift geldt een termijn van zes weken. [2] Deze termijn begint op de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt. [3] Een bezwaarschrift is op tijd ingediend wanneer het voor het einde van de termijn is ontvangen. [4] Wanneer het bezwaarschrift (aangetekend of niet-aangetekend) met de gewone post wordt verstuurd, is het bij ontvangst na het einde van de termijn onder voorwaarden ook tijdig ingediend. Die voorwaarden zijn dat het bezwaarschrift voor het einde van de termijn op de post is gedaan én het niet later dan een week na afloop van de termijn door het bestuursorgaan is ontvangen. [5]
2.1.
Als iemand een bezwaarschrift te laat indient, is het bezwaar niet-ontvankelijk. Dat is alleen anders als het niet tijdig indienen van het bezwaarschrift verontschuldigbaar is. Dan blijft niet-ontvankelijkverklaring op grond van die te late indiening achterwege. [6]
2.2.
Het primaire besluit is gedateerd op 8 april 2022. De rechtbank gaat ervan uit dat de datum van bekendmaking ook die datum is, aangezien eiser de datum van bekendmaking niet ter discussie heeft gesteld. De laatste dag van de bezwaartermijn was op 20 mei 2022.
2.3.
Beoordeeld dient te worden of het bezwaarschrift tijdig, vóór het einde van de bezwaartermijn, per post is verzonden. De envelop waarin het bezwaarschrift is gestuurd bevat geen poststempel, zodat daaruit niet kan worden afgeleid wanneer het bezwaarschrift is verzonden. Het bezwaarschrift is op 27 mei 2022, ruim na afloop van de bezwaartermijn, door verweerder ontvangen. Het ligt op de weg van eiser als verzender van het bezwaarschrift om een tijdige verzending aannemelijk te maken. Het risico van niet tijdige indiening van het bezwaarschrift komt dan ook voor rekening en risico van eiser.
2.4.
De gemachtigde van eiser stelt dat het bezwaarschrift op 18 mei 2022 ter verzending aan Falkpost is aangeboden. Hij heeft ter zitting toegelicht dat bij verzending van een poststuk een medewerker van het advocatenkantoor het poststuk registreert voor verzending en het daarna in een brievenbus van Falkpost, die buiten aan het kantoorgebouw hangt, deponeert. Falkpost heeft een sleutel van die brievenbus en haalt dagelijks de post uit die brievenbus om het te verzenden. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt een kopie van de interne registratie door een medewerkster van het kantoor overgelegd. Ook heeft eiser e-mails van een medewerker van Falkpost van 14 juni 2024 overgelegd, waarin deze vermeldt dat Falkpost geen verzendadministratie bijhoudt van de uitgaande briefpost van het kantoor van de gemachtigde van eiser en dat bezorging van post aan andere organen langer kan duren dan post gericht aan rechtbanken.
2.5.
De rechtbank overweegt dat eiser niet voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat het bezwaarschrift voor het einde van de bezwaartermijn bij Falkpost ter verzending is aangeboden. Het toelichten van de gebruikelijke werkwijze met betrekking tot de post op het advocatenkantoor en het overleggen van een registratie door een medewerkster is daartoe onvoldoende. Daaruit volgt niet dat het betreffende poststuk daadwerkelijk op de genoemde datum in de brievenbus is gedeponeerd en door Falkpost is meegenomen. Het handelen van een gemachtigde en het niet bijhouden van een verzendadministratie door Falkpost, komen voor rekening en risico van eiser. Hoewel de rechtbank begrijpt dat eiser zijn bezwaar graag inhoudelijk behandeld wil hebben, kan dit niet tot een ander oordeel leiden.
2.6.
De rechtbank concludeert dat het bezwaar te laat is ingediend. Er zijn geen omstandigheden aangevoerd op grond waarvan kan worden geoordeeld dat het te laat indienen niet verschoonbaar is. Verweerder heeft het bezwaar dus terecht niet-ontvankelijk verklaard.

Conclusie en gevolgen

3. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Dat betekent dat het bestreden besluit in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.B. Wijnholt, rechter, in aanwezigheid van mr. I. Geerink-van Loon, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 25 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Dit volgt uit artikel 6:7 van de Awb.
3.Dit volgt uit artikel 6:8, eerste lid, van de Awb.
4.Dit volgt uit artikel 6:9, eerste lid, van de Awb.
5.Dit volgt uit artikel 6:9, tweede lid, van de Awb.
6.Dit volgt uit artikel 6:11 van de Awb.