ECLI:NL:RBDHA:2024:13297

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.27038
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Egyptische eiser wegens kennelijk ongegrond verklaarde asielmotieven en gebrek aan bewijs van vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2024, wordt het beroep van een Egyptische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, die op 29 november 2022 een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel indiende, kreeg op 27 juni 2024 te horen dat zijn aanvraag als kennelijk ongegrond was afgewezen. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 6 augustus 2024. De eiser stelt dat hij als verrader wordt gezien door de Egyptische autoriteiten en dat zijn gezin in Egypte is vastgezet. Hij heeft brieven overgelegd van een priester van de Koptische kerk ter ondersteuning van zijn claim, maar de rechtbank oordeelt dat de authenticiteit van deze brieven niet kan worden vastgesteld.

De rechtbank concludeert dat verweerder op goede gronden de aanvraag heeft afgewezen. De rechtbank stelt vast dat er geen bewijs is dat de eiser daadwerkelijk wordt gezocht door de Egyptische autoriteiten en dat de overgelegde brieven niet als objectieve bron van informatie kunnen worden beschouwd. De rechtbank wijst ook op het feit dat de eiser in het verleden al meerdere asielaanvragen heeft ingediend, die allemaal zijn afgewezen. De rechtbank oordeelt dat verweerder de eerdere misleidingen van de eiser terecht heeft meegewogen in de beoordeling van de geloofwaardigheid van zijn asielrelaas.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep van de eiser ongegrond en wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenvergoeding. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om overtuigend bewijs te leveren van hun claims, vooral wanneer eerdere aanvragen zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.27038 (beroep) en NL24.27039 (voorlopige voorziening)

uitspraak van de enkelvoudige kamer en voorzieningenrechter in de zaak tussen

[eiser/verzoeker], V-nummer: [V-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. L. Beket).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 29 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 27 juni 2024 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep op 6 augustus 2024, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep [1] , op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, G. Ahmed als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
2. Eiser stelt van Egyptische nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [geboortedag] 1970.
2.1.
Eiser heeft op 26 maart 2010 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 9, eerste lid en onder e, van de Vreemdelingenwet 2000 (hierna: Vw) vanwege een gesteld huwelijk met een Poolse vrouw. Deze aanvraag is afgewezen en de afwijzing staat in rechte vast. Op 29 maart 2012 heeft eiser voor het eerst asiel aangevraagd. De asielaanvraag is afgewezen en is ook in rechte vast komen te staan. Eiser is op 3 april 2014 vrijwillig met IOM teruggekeerd.
2.2.
Op 18 juni 2019 is eiser Nederland ingereisd en heeft hij opnieuw asiel aangevraagd. Deze aanvraag is afgewezen en staat inmiddels ook in rechte vast. Op 29 november 2023 heeft eiser de onderhavige en derde asielaanvraag ingediend.
Het asielrelaas
3. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser voert aan dat hij als een verrader wordt gezien vanwege zijn eerdere asielaanvragen. Zijn gezin in Egypte is vastgezet en zal pas worden losgelaten als hij terugkeert naar Egypte. Ter onderbouwing hiervan heeft eiser brieven overgelegd van een priester van de Koptische kerk. De brieven van 6 juni 2022 en 20 oktober 2022 zijn door Bureau Documenten onderzocht. Bureau Documenten kon de authenticiteit van de brieven niet vaststellen. Ook zijn twee brieven overgelegd van 15 februari 2024 en 10 juni 2024.
Het bestreden besluit
4. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen: 1) identiteit, nationaliteit en herkomst en 2) eiser wordt door de Egyptische autoriteiten gezocht, omdat eiser als een verrader wordt beschouwd en valse informatie over Egypte heeft verspreid.
4.1.
Verweerder acht het eerste element geloofwaardig en het tweede element niet geloofwaardig. Verweerder concludeert daarom dat de asielaanvraag moet worden afgewezen als kennelijk ongegrond.
Wat vindt eiser?
5. Eiser voert aan dat de zienswijze van 27 juni 2024 als herhaald en ingelast moet worden beschouwd, omdat in het bestreden besluit geen behoorlijke respons is gekomen op wat daarin is aangevoerd. Daarnaast heeft verweerder eisers asielrelaas bevooroordeeld beoordeelt. Eisers verblijfsverleden kan slechts een rol spelen bij de vraag of hem het voordeel van de twijfel moet worden gegund, maar er is geen wettelijke grondslag om eiser voorafgaand aan de beoordeling van het asielrelaas al ongeloofwaardig te achten. Verder zijn de brieven ten onrechte niet bij de beoordeling van eisers asielaanvraag betrokken. Uit het arrest L.H. [2] en de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2023 [3] volgt namelijk dat verweerder brieven niet zomaar terzijde kan leggen als de authenticiteit niet kan worden vastgesteld. Verweerder moet ook dan nog steeds naar de inhoud kijken. Bovendien is de bron, de koptische kerk, een objectieve bron. Deze brieven had verweerder kunnen onderzoeken door een individueel ambtsbericht op te vragen en direct contact op te nemen met de kerk. Dat heeft verweerder ten onrechte niet gedaan. Eiser wordt door de autoriteiten in Egypte gezocht, omdat hij als bron fungeerde voor het ambtsbericht van 2021. Ook voert eiser aan dat hij als koptisch christen uit Egypte wordt gediscrimineerd en reeds daarom in aanmerking komt voor een asielvergunning. Tot slot heeft eiser nog ter zitting aangevoerd dat hij slecht behandeld is tijdens het nader gehoor. Zo mocht eiser niet naar het toilet, waardoor hij zich vervolgens niet meer kon concentreren en pijn had.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
6. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder op goede gronden de aanvraag van eiser af kunnen wijzen. Daaraan heeft verweerder ten grondslag mogen leggen dat uit algemene informatie niet blijkt dat Egyptenaren die in het buitenland asiel hebben aangevraagd in de negatieve belangstelling van de Egyptische autoriteiten staan. Ook heeft eiser met de overgelegde brieven niet aannemelijk gemaakt dat hij wordt gezocht door de Egyptische autoriteiten. De authenticiteit van de brieven die dit zouden moeten bewijzen, kan niet worden vastgesteld. Bovendien blijkt uit de brieven slechts wat de voorganger weer van anderen heeft vernomen. Daarmee zijn de brieven geen objectieve bron van informatie. Daarnaast heeft verweerder de kerk geen objectieve bron mogen vinden, aangezien het hier gaat om vrienden en geloofsgenoten van eiser. Verweerder heeft daarom ook geen navraag hoeven doen bij de afzender of de documenten hoeven voorleggen aan Bureau Documenten. Ook het overleggen van de originelen zou het oordeel over de objectiviteit van de bron niet anders maken. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder met zijn standpunt over de objectiviteit van de brieven ook een inhoudelijk oordeel gegeven over de brieven. Eisers beroep op het arrest L.H. en de uitspraak van de Afdeling van 5 april 2023 slaagt daarom niet.
7. Verder heeft verweerder ongerijmd mogen achten dat eiser als bron wordt gezien voor het thematisch ambtsbericht van 2012 over Koptische christenen, omdat eiser in 2010 uit Egypte was vertrokken en pas in 2014 is teruggekeerd. Dat het eigenlijk zou gaan om het ambtsbericht van november 2021 volgt de rechtbank niet. Dat ambtsbericht is immers pas op 8 februari 2022 gepubliceerd [4] en het gezin van eiser zou volgens eiser én volgens de brief van de voorganger van 6 juni 2022 al twee maanden daarvoor, op 5 december 2021, gevangen zijn gezet. Daarom kan niet worden ingezien dat het algemeen ambtsbericht van november 2021 over Egypte de aanleiding zou zijn geweest voor de problemen van eiser.
8. Verder oordeelt de rechtbank dat verweerder het asielrelaas niet bevooroordeeld beoordeelt. Weliswaar haalt verweerder in het voornemen bij de beoordeling van het asielrelaas als eerste argument aan dat eiser in het verleden verweerder heeft misleid, maar uit de volgorde van de argumenten kan niet zonder meer worden afgeleid dat verweerder het asielrelaas bevooroordeeld heeft beoordeeld. Daarnaast heeft verweerder conform artikel 31, zesde lid, van de Vw de misleiding uit het verleden mee mogen wegen bij de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas. Ook volgt de rechtbank eiser niet in zijn stelling dat hij tijdens het gehoor slecht is behandeld en de hoor- en beslismedewerker bevooroordeeld was. Anders dan eiser stelt, heeft hij niet verzocht om een pauze. Dat volgt niet uit het verslag van het gehoor. Op de vraag of eiser op- of aanmerkingen heeft op de werkwijze van de betreffende medewerker antwoordt hij: ,,Nee, het was heel goed.” [5] Ook anderszins is niet gebleken dat eiser slecht of bevooroordeeld is behandeld tijdens het gehoor.
9. Ten aanzien van eisers stelling dat hij als koptisch christen uit Egypte wordt gediscrimineerd en daarom in aanmerking komt voor een asielvergunning oordeelt de rechtbank als volgt. Verweerder heeft terecht verwezen naar eisers eerdere procedures waar dit asielmotief ook aan de orde is geweest. Daarbij is voor het laatst geoordeeld dat eiser niet in aanmerking komt voor vluchtelingschap of dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade. [6] De rechtbank ziet geen aanleiding om hier nu anders over te oordelen, omdat eiser in deze procedure op dit punt geen nieuwe feiten en omstandigheden heeft aangevoerd.
Terugkeerbesluit en inreisverbod
10. Er is reeds een terugkeerbesluit bij besluit van 19 juli 2021 opgelegd. Dit staat in rechte vast. Ten aanzien van het inreisverbod overweegt de rechtbank dat verweerder dit terecht op grond van artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, Vw heeft opgelegd, nu de asielaanvraag op goede gronden als kennelijk ongegrond is afgewezen en eiser daar geen specifieke gronden tegen heeft ingediend.

Conclusie en gevolgen

11. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
Het beroep is ongegrond. Nu er op het beroep is beslist, zal het verzoek om een voorlopige voorziening worden afgewezen vanwege een gebrek aan connexiteit.
12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Zaak NL24.27039
2.Arrest van 10 juni 2021 van het Hof van Justitie van de Europese Unie, ECLI:EU:C:2021:478.
4.Dit volgt uit de website zelf, maar ook uit de Tweede Kamerbrief van staatssecretaris Van der Burg van 11 februari 2022, Kamerjaar 2021/22, dossiernummer 19637, ondernummer 2818. De brief begint met de zin: “Het Ministerie van Buitenlandse Zaken heeft op 8 februari 2022 een algemeen ambtsbericht over Egypte gepubliceerd.”
5.Opvolgend gehoor, 24 mei 2024, pagina 8.
6.Uitspraak van de zittingsplaats Rotterdam van 8 september 2022, ECLI:NL:RBDHA:2022:15605.