ECLI:NL:RBDHA:2022:15605

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 september 2022
Publicatiedatum
2 maart 2023
Zaaknummer
NL21.13036
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Egyptische eiser met problemen met de Moslimbroederschap en verzoek om bescherming

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 september 2022 uitspraak gedaan in het beroep van een Egyptische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, die koptisch christen is, heeft in zijn asielrelaas verschillende incidenten beschreven waarbij hij in Egypte werd bedreigd door de Moslimbroeders, een organisatie die hij beschrijft als crimineel en gesponsord vanuit het buitenland. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser in het verleden problemen heeft ondervonden, maar heeft geoordeeld dat de vrees voor vervolging na zijn terugkeer naar Egypte niet reëel is. De rechtbank heeft de geloofwaardigheid van de verklaringen van de eiser over de bedreigingen na 2014 als ongeloofwaardig beoordeeld, mede omdat er geen bewijs is dat de Moslimbroeders nog steeds een bedreiging voor hem vormen. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eiser geen bescherming kan verwachten van de Egyptische autoriteiten, maar dit punt is niet verder beoordeeld omdat de eerdere problemen met de Moslimbroeders niet als geloofwaardig zijn aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep van de eiser ongegrond verklaard, wat betekent dat de afwijzing van zijn asielaanvraag standhoudt. De uitspraak is openbaar gemaakt en er is een mogelijkheid tot hoger beroep bij de Raad van State.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.13036

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. F.H. Bruggink),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. S. Imami-Kalloemisier).

Procesverloop

Bij besluit van 19 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft verweerder de aanvraag van eiser tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Eiser heeft een nader stuk ingediend.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft het beroep op 7 juli 2022 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam 1]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

Inleiding
1.1.
Eiser heeft de Egyptische nationaliteit en is geboren op [geboortedatum].
1.2.
Op 30 maart 2010 heeft eiser een aanvraag om afgifte van een verblijfsdocument als bedoeld in artikel 9, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) ingediend, omdat hij meende een verblijfsrecht op grond van het Unierecht te kunnen ontlenen aan zijn Poolse vrouw, met wie hij op 22 februari 2010 was getrouwd. Bij besluit van 4 augustus 2010 heeft verweerder deze aanvraag afgewezen op de grond dat er sprake is van een schijnhuwelijk. Het hiertegen door eiser gemaakte bezwaar heeft verweerder bij besluit van 13 december 2010 ongegrond verklaard. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is door deze rechtbank bij uitspraak van 29 juni 2011 (AWB 10/44946) ongegrond verklaard. De afwijzing staat in rechte vast.
1.3.
Op 29 november 2012 heeft eiser een (eerste) asielaanvraag in Nederland ingediend. Aan die asielaanvraag heeft hij – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Eiser is koptisch christen. Hij is in november 2007 (eerst) door de politie en (daarna) door de staatsveiligheidsdienst van Egypte gevangen genomen en ernstig mishandeld, nadat hij zich had beklaagd over een speaker van de naburige moskee die aan het balkon van zijn huis was opgehangen. Na 10 dagen is eiser vrijgelaten, nadat hij een verklaring had ondertekend waarin staat dat hij geen problemen meer zou veroorzaken bij de moskee. Op 4 april 2008 heeft eiser de bedrading van de speaker doorgeknipt. Vervolgens is eiser door de moskeegangers in zijn huis belaagd, mishandeld en gedwongen zich te bekeren tot de islam. Toen eiser hiervan aangifte ging doen bij de politie, is hij opnieuw gevangen genomen door de politie en de staatsveiligheidsdienst. Tijdens deze detentie is hij ernstig mishandeld en verkracht. Nadat hij op 20 mei 2008 werd vrijgelaten, is hij ondergedoken in een klooster. Op 11 januari 2009 heeft hij Egypte verlaten.
Bij besluit van 18 april 2013 heeft verweerder de asielaanvraag afgewezen. Het hiertegen door eiser ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats 's-Hertogenbosch, bij uitspraak van 11 februari 2014 ongegrond verklaard. De afwijzing staat in rechte vast.
1.4.
Op 3 april 2014 is eiser per vliegtuig teruggekeerd naar Egypte.
1.5.
Op 21 juni 2019 heeft eiser opnieuw een asielaanvraag in Nederland ingediend. Op deze aanvraag ziet het bestreden besluit. Aan deze asielaanvraag heeft eiser – samengevat weergegeven – het volgende ten grondslag gelegd. Op 9 april 2017 is er een bomaanslag gepleegd in een koptische kerk. Eiser en zijn gezin waren op dat moment in die kerk aanwezig en zijn bij de aanslag ernstig gewond geraakt. Sindsdien voelen eiser en zijn gezin zich, als koptische christenen, niet meer veilig in Egypte. Verder hebben eiser en zijn gezin, sinds eisers terugkeer in Egypte in 2014, regelmatig bedreigingen ontvangen van de Moslimbroeders, een grote criminele organisatie die vanuit het buitenland wordt gesponsord. De Moslimbroeders willen dat eiser zich bekeert tot de islam. Op 10 mei 2018 is de dochter van eiser door de Moslimbroeders ontvoerd. Op 20 augustus 2018 is zijn dochter ontsnapt aan de Moslimbroeders. Daarna is eiser wederom telefonisch bedreigd door de Moslimbroeders. Eiser en zijn gezin zijn vervolgens ondergedoken. Op 14 juni 2019 heeft eiser Egypte per vliegtuig verlaten. Bij terugkeer vreest eiser slachtoffer te worden van de Moslimbroeders.
Bestreden besluit
2.1.
Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- het christelijk geloof van eiser;
- de aanslag op de kerk op 9 april 2017; en
- de bedreiging door de Moslimbroeders.
2.2.
Verweerder heeft het eerste, tweede en derde element geloofwaardig geacht. Deze elementen leveren volgens verweerder echter geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Het vierde element heeft verweerder voor een deel geloofwaardig, maar hoofdzakelijk ongeloofwaardig geacht. In ieder geval is ongeloofwaardig geacht dat eiser sinds zijn terugkeer in 2014 is bedreigd door de Moslimbroeders en dat zijn dochter door de Moslimbroeders is ontvoerd. Gelet op dit een en ander heeft verweerder de asielaanvraag van eiser afgewezen als ongegrond (artikel 31, eerste lid, van de Vw).
Beoordeling
Aanslag op de kerk (element 3)
3. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt stelt dat hij geen rechtens relevante vrees kan ontlenen aan de bomaanslag in de koptische kerk waarvan hij en zijn gezin slachtoffer zijn geworden. Verweerder miskent dat eisers vrees voor toekomstig onheil in Egypte altijd zal blijven bestaan. Eiser beroept zich in dit kader ook op artikel 4, vierde lid, van Richtlijn 2011/95/EU (Kwalificatierichtlijn), waaruit volgt dat blootstelling aan ernstige schade in het verleden een duidelijke aanwijzing is dat het risico op het lijden van ernstige schade reëel is.
3.1.
Verweerder heeft geloofwaardig bevonden dat eiser en zijn gezin slachtoffer zijn geworden van een bomaanslag in een koptische kerk op 9 april 2017 (element 3). Vervolgens heeft verweerder, in overeenstemming met Werkinstructie 2014/10 (pagina 12 en verder), beoordeeld of de aan dit geloofwaardig geachte element ontleende vermoedens van eiser over wat hem bij terugkeer naar Egypte te wachten staat, reëel zijn. Nu uit eisers verklaringen tijdens het nader gehoor (pagina 8 van het rapport nader gehoor) en uit de in het voornemen aangehaalde openbare bronnen naar voren komt dat de bomaanslag in de kerk niet persoonlijk op eiser (of zijn gezin) gericht was, maar op alle willekeurige christenen die in de kerk aanwezig waren, is de vraag die door verweerder in dit kader concreet dient te worden beantwoord of het vermoeden/de vrees van eiser om in Egypte opnieuw slachtoffer te worden van tegen willekeurige christenen gerichte ernstige geweldsdaden (zoals een bomaanslag), reëel is.
3.2.
Verweerder heeft (koptische) christenen in zijn asielbeleid over Egypte (paragrafen C12/3 en C12/4 van de Vreemdelingencirculaire 2000) niet aangemerkt als groep die systematisch wordt blootgesteld aan ernstige schade of als kwetsbare minderheidsgroep (en evenmin – maar dat is hier minder van belang – als risicogroep). Eiser heeft de juistheid van dit onderdeel van het asielbeleid over Egypte niet bestreden. Gelet hierop, en in aanmerking genomen de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 6 augustus 2015, ECLI:NL:RVS:2015:2623, en 5 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:7, heeft verweerder terecht gesteld dat koptische christenen in Egypte in het algemeen (en zeker in steden, waarin eiser steeds heeft gewoond) geen reëel risico lopen om slachtoffer te worden van tegen hen als groep gerichte ernstige geweldsdaden.
3.3.
Gelet op het voorgaande en ook op het feit dat eiser in de periode van ruim twee jaar gelegen tussen de aanslag op de kerk en zijn vertrek uit Egypte niet meer zelf te maken heeft gehad met geweldsdaden die tegen christenen als groep waren gericht, heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank terecht op het standpunt gesteld dat het vermoeden/de vrees van eiser om in Egypte opnieuw slachtoffer te worden van tegen willekeurige christenen gerichte ernstige geweldsdaden niet reëel is. Dit maakt dat het geloofwaardig geachte derde element van het asielrelaas niet leidt tot het oordeel dat eiser bij uitzetting een reëel risico loopt op ernstige schade als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b, van de Vw (en overigens ook niet tot het oordeel dat eiser verdragsvluchteling is als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw). Kortom het geloofwaardig geachte derde element leidt niet tot asielverlening. Eisers beroep op artikel 4, vierde lid, van de Kwalificatierichtlijn leidt niet tot een ander oordeel, nu uit hetgeen hiervoor is overwogen volgt dat er goede redenen zijn om aan te nemen dat de ernstige schade waaraan eiser eerder blootgesteld is geweest (de bomaanslag) zich niet opnieuw zal voordoen.
3.4.
Wat hiervoor is overwogen laat overigens onverlet dat het zeer begrijpelijk en voorstelbaar is dat eiser angstgevoelens heeft en bang is om opnieuw slachtoffer te worden van een aanslag of geweldsdaad. Deze angst levert op zichzelf evenwel geen asielgrond op als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vw. Het onder 3. weergegeven betoog slaagt niet.
Bedreiging door de Moslimbroeders (element 4)
4. Eiser voert aan dat verweerder in het bestreden besluit ondeugdelijk gemotiveerd terugkomt van een in het voornemen ingenomen standpunt. Het voornemen kan niet anders worden gelezen dan dat verweerder eisers asielrelaas uit de eerste asielprocedure alsnog geloofwaardig heeft geacht. Onder verwijzing naar artikel 3.119, aanhef en onder b, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) stelt eiser dat verweerder hem de mogelijkheid had moeten bieden een nieuwe zienswijze in te brengen. Nu verweerder dit niet heeft gedaan kan het bestreden besluit niet steunen op het gewijzigde standpunt. Verder voert eiser aan dat verweerder de bedreigingen door de Moslimbroeders na 2014 ten onrechte ongeloofwaardig acht en dat verweerder heeft miskend dat met de ontvoering van zijn dochter, eiser in zijn zwakte is getroffen. Ter onderbouwing van het standpunt dat eiser(s gezin) ook nu nog problemen heeft met de Moslimbroeders wijst eiser op de brief van [naam 2], de zoon van [naam 3]. Hierin staat dat [naam 3] is vermoord, omdat hij eisers gezin onderdak heeft geboden. Verweerder hecht volgens eiser ten onrechte geen waarde aan deze brief.
4.1.
Verweerder heeft in het voornemen, dat in het bestreden besluit herhaald en ingelast is beschouwd, onder het kopje “4. De bedreiging door de Moslimbroeders” vermeld dat hij eisers verklaringen omtrent de gebeurtenissen voor 2014 gelooft en eisers verklaringen omtrent de gebeurtenissen na 2014 niet gelooft. Hoewel vanwege het gebrek aan concretisering niet helemaal duidelijk is wat verweerder in het voornemen precies heeft bedoeld met de passage dat hij de gebeurtenissen voor 2014 gelooft, is naar het oordeel van de rechtbank evident dat verweerder hiermee in ieder geval niet heeft bedoeld, zoals eiser betoogt, dat het asielrelaas uit de eerste asielprocedure (overweging 1.3.) alsnog geloofwaardig wordt geacht. Nog daargelaten dat de afwijzing van eisers eerste asielaanvraag in rechte vaststaat en in het voornemen noch in het bestreden besluit uitdrukkelijk is vermeld dat die eerdere afwijzing wordt herzien, geldt hiertoe dat eisers asielrelaas uit de eerste asielprocedure ging over problemen en gebeurtenissen met de politie, staatsveiligheidsdienst en moskeegangers van de naburige moskee, terwijl het in vorenbedoelde passage, gezien het kopje dat erboven staat, gaat om problemen en gebeurtenissen met de Moslimbroeders, zijnde volgens eiser een grote criminele organisatie die vanuit het buitenland wordt gesponsord. De rechtbank begrijpt de passage zo, en door verweerder is ter zitting ook bevestigd dat het zo is bedoeld, dat verweerder geloofwaardig heeft geacht eisers verklaringen die erop neerkomen dat hij in de periode vóór 2014 – de rechtbank begrijpt: vóór 2009 (het moment waarop hij Egypte de eerste keer heeft verlaten) – net als veel andere christelijke gezinnen (pagina 10 van het rapport nader gehoor) druk en pressie, waaronder dreigementen (pagina 8 van het rapport nader gehoor), heeft ondervonden van de Moslimbroeders, van wie de macht en invloed op dat moment groeiende was. Het bestreden besluit geeft er naar het oordeel van de rechtbank geen blijk van dat verweerder op dit standpunt is teruggekomen. Integendeel, in het bestreden besluit is uitdrukkelijk verwezen naar de passage uit het voornemen die inhoudt dat niet valt in te zien waarom de Moslimbroeders na 2014
nog steedsmoeite zouden hebben met eiser. Gelet op het voorgaande volgt de rechtbank eiser niet in zijn standpunt dat verweerder hem opnieuw in de gelegenheid had moeten stellen een zienswijze in te dienen.
4.2.
Hoewel verweerder dus heeft aangenomen dat eiser, net als andere christenen, voor zijn vertrek uit Egypte in 2009 druk en pressie heeft ervaren van de Moslimbroeders, stelt verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt dat zonder nadere uitleg van eiser, die ontbreekt, niet valt in te zien waarom eiser na 2014 – aldus vijf jaar later – nog steeds in de negatieve belangstelling van de Moslimbroeders zou staan en wel zodanig dat het niet is gebleven bij algemene druk en pressie zoals eerder, maar dat het zou zijn gekomen van een ontvoering van zijn dochter, wat een omvangrijke en tijdrovende operatie is. In dit verband is van belang dat de Moslimbroeders, zo blijkt uit de door verweerder in het voornemen aangehaalde openbare bronnen, sinds het aantreden van president Al Sisi in 2014 actief worden opgespoord en vervolgd, waardoor hun invloed en mogelijkheden zijn afgenomen en hun positie in het land is veranderd. Verweerder stelt niet ten onrechte dat de omstandigheid dat eiser geen inzicht heeft gegeven in de vraag waarom specifiek hij na 2014 in de toegenomen, zeer actieve negatieve belangstelling van de Moslimbroeders zou staan, afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van dit element van het asielrelaas.
4.3.
De rechtbank overweegt verder dat verweerder, hoewel hij niet kan worden gevolgd in zijn redenering dat het onlogisch is dat eisers dochter zou zijn ontvoerd in plaats van eiser zelf, niet ten onrechte het standpunt heeft ingenomen dat eisers verklaring over de ontsnapping van zijn dochter aan de Moslimbroeders – namelijk via de niet op slot zittende deur van haar vertrek en een hoger gelegen raam – bevreemdt en niet overtuigt. Het niet op slot doen van de deur van het vertrek waarin de dochter opgesloten was, getuigt van aanmerkelijke onvoorzichtigheid en onzorgvuldigheid van de Moslimbroeders. Verweerder stelt niet ten onrechte dat niet valt in te zien dat de Moslimbroeders zo onvoorzichtig en onzorgvuldig zouden handelen, nu zij het doel dat zij met de ontvoering voor ogen hadden – te weten: eisers bekering tot de islam – nog niet hadden bereikt, terwijl de lengte van de gestelde ontvoering (ruim drie maanden) en de beweerdelijke bedreigingen tegen eiser gedurende die ontvoering erop duiden dat zij bereid waren ver te gaan om dit doel te bereiken. Voorts heeft verweerder zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het bevreemdt dat eiser sinds 2014 regelmatig bedreigingen van de Moslimbroeders zou hebben ontvangen, welke bedreigingen in intensiteit zouden zijn toegenomen en hun hoogtepunt zouden hebben bereikt nadat zijn dochter zou zijn ontsnapt, maar dat het nooit is gekomen van enige op eiser zelf gerichte actie door de Moslimbroeders. Dit geldt te meer nu eiser heeft verklaard dat de Moslimbroeders in het kader van hun bedreigingen hebben gezegd dat zij weten waar eiser zich bevindt (pagina 8 van het rapport nader gehoor). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat dit een en ander verdere afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van dit element van het asielrelaas.
4.4.
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat aan de door eiser overgelegde brief van [naam 2], waarin staat dat zijn vader op 19 april 2021 is vermoord door de ISIS-groepering om de reden dat hij het gezin van eiser onderdak heeft gegeven, niet de waarde kan worden gehecht die eiser daaraan gehecht wil zien. Ten eerste geldt hiertoe dat niet aannemelijk is gemaakt dat die brief daadwerkelijk is geschreven door [naam 2]. Verder geldt hiertoe – en dit moet in samenhang met het voorgaande worden gezien – dat de informatie in die brief niet correspondeert met de informatie in het ook door eiser overgelegde krantenartikel van 19 april 2021. In de brief staat namelijk dat [naam 3] is vermoord omdat hij onderdak heeft geboden aan eisers gezin, terwijl in het krantenartikel staat dat [naam 3] is vermoord omdat hij het Egyptisch leger heeft gesteund; over het onderdak bieden aan een gezin wordt in het krantenartikel niets vermeld.
4.5.
Gelet op het vorenstaande, in samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht dat eiser na 2014 de door hem gestelde problemen (waaronder de gestelde ontvoering van zijn dochter) heeft ondervonden van de Moslimbroeders. Het onder 4. weergegeven betoog slaagt niet.
Beschermingsalternatief
5. Eiser heeft voorts in beroep aangevoerd dat hij in Egypte voor de door hem gestelde problemen met de Moslimbroeders geen bescherming kan krijgen van de Egyptische autoriteiten. Hij heeft verklaard dat hij op advies van de autoriteiten, na eerst binnenlands te zijn ondergedoken, naar het buitenland is gevlucht. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft eiser op 16 juni 2022 een brief van de priester van de Evangelische Kerk te El Saray overgelegd, waarin – kort gezegd – staat dat zijn vrouw en kinderen door de staatsveiligheidsdienst gevangen zijn genomen om de reden dat eiser in Nederland bescherming heeft gevraagd tegen de Moslimbroeders en staatsveiligheidsdienst en dat zijn vrouw en kinderen pas worden vrijgelaten als eiser terugkeert naar Egypte.
5.1.
Nu de rechtbank hiervoor heeft geoordeeld dat verweerder de gestelde problemen met de Moslimbroeders niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, komt de rechtbank niet toe aan een beoordeling van verweerders standpunt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij voor zijn gestelde problemen met de Moslimbroeders geen bescherming kan krijgen van de Egyptische autoriteiten. Immers, de beoordeling van het bestaan van een beschermingsalternatief komt pas aan de orde als een asielelement geloofwaardig en zwaarwegend is bevonden (zie pagina 13 van Werkinstructie 2014/10).
5.2.
Verder overweegt de rechtbank dat het erop lijkt dat in de brief van de priester een nieuw asielmotief besloten ligt. Ter zitting heeft eiser, naar aanleiding van vragen hierover van de rechtbank, gesteld dat de brief van de priester hoofdzakelijk was ingebracht ter onderbouwing van het standpunt dat hij geen bescherming kan krijgen van de Egyptische autoriteiten en niet zozeer als (onderdeel van een) nieuw asielmotief. Nu eiser niet volmondig, ook ter zitting niet, heeft gezegd dat de brief moet worden beschouwd als een nieuw asielmotief, zal de rechtbank die brief in deze procedure ook niet als zodanig betrekken. Indien eiser die brief alsnog als nieuw asielmotief wil inbrengen en laten beoordelen, kan hij hiertoe een nieuwe asielaanvraag indienen.
Conclusie
6. Het beroep is gezien het voorgaande ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A. Groeneveld, rechter, in aanwezigheid van mr. B. Tijssen, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.