ECLI:NL:RBDHA:2024:13255

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
10641809 RL EXPL 23-12661
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Procedure over de gevolgen van de Wet Toekomst Pensioenen voor pensioenrechten van een ex-overheidswerknemer

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een procedure die draait om de gevolgen van de Wet Toekomst Pensioenen (Wtp) voor de pensioenrechten van een ex-overheidswerknemer, hierna te noemen [eiser]. De vorderingen van [eiser] zijn afgewezen, omdat deze prematuur zijn. De kantonrechter overweegt dat de Wtp, die op 1 juli 2023 in werking is getreden, nog niet heeft geleid tot een wijziging van de pensioenrechten van [eiser]. De vorderingen van [eiser] zijn gebaseerd op de vrees dat de invoering van de Wtp zijn opgebouwde pensioenrechten negatief zal beïnvloeden. De kantonrechter stelt vast dat er op dit moment nog geen wijziging in het pensioen van [eiser] heeft plaatsgevonden en dat de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel nog niet is voltooid. De kantonrechter concludeert dat er op dit moment geen sprake is van een (dreigende) inmenging in het eigendomsrecht van [eiser]. De vorderingen van [eiser] zijn daarom afgewezen, en hij is veroordeeld in de proceskosten van de Staat.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ’s-Gravenhage
CB/PV/d
Zaak-/rolnr.: 10641809 RL EXPL 23-12661
23 juli 2024 (bij vervroeging)
Vonnis van de kantonrechter in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats],
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser],
procederend in persoon,
tegen
de Staat der Nederlanden,
zetelend in Den Haag,
gedaagde partij,
hierna te noemen: de Staat,
gemachtigden: mrs. P.P.M. van Kippersluis en P.J. Mauser.

1.Procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennis genomen van de volgende stukken:
- het tussenvonnis van 2 april 2024 en de daarin genoemde stukken;
- de akte na tussenvonnis van de Staat;
- de conclusie wegens dwaling en misleiding van [eiser];
- de akte houdende tekstuele aanpassing vorderingen, overlegging producties 18 tot en met 23 en overlegging inventaris producties van [eiser];
- de akte houdende overlegging productie 24 en productie 25 en geactualiseerde inventaris van [eiser];
- de akte overlegging producties 26, 27 en 28 en inventaris van [eiser].
1.2.
De mondelinge behandeling is gehouden op 18 juni 2024. Daarbij is verschenen [eiser] in persoon en zijn namens de Staat mevrouw [naam] en de gemachtigden van de Staat verschenen. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] pleitaantekeningen overgelegd en de Staat een pleitnota. Van hetgeen verder besproken is heeft de griffier zakelijke aantekeningen gemaakt die zich in het griffiedossier bevinden. Aan het slot van de mondelinge behandeling is het vonnis bepaald op 20 augustus 2024, maar wordt bij vervroeging heden uitgesproken.

2.Feiten

2.1.
[eiser] is op 1 oktober 2001 middels een aanstellingsakte in dienst getreden bij (thans) het ministerie van Justitie & Veiligheid. [eiser] was werkzaam als senior beleidsambtenaar bij de bestuursdienst van het ministerie.
2.2.
[eiser] is op 1 april 2016 met ouderdomspensioen gegaan. Vanaf die datum ontvangt hij pensioen via het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds (ABP).
2.3.
De Wet toekomst pensioenen (Wtp) is per 1 juli 2023 in werking getreden. De Wtp strekt tot herziening van het aanvullend pensioenstelsel en omvat met name wijzigingen in de Pensioenwet (Pw).

3.Vordering, grondslag en verweer

3.1.
[eiser] vordert – na eiswijziging en een tekstuele aanpassing van zijn eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat het ABP Pensioenreglement, de Pw, de Pensioenovereenkomst, de Uitkeringsovereenkomst, de Uitvoeringsovereenkomst, artikel 4 Wet Bpf 2000 en de Wet Privatisering ABP (WPA) zoals die ten tijde van pensionering zijn toegepast in het bij besluit van de pensioenuitvoerder ABP tot het vaststellen van de definitieve pensioenrechten van [eiser] in 2016, formele rechtskracht hebben en niet achteraf eenzijdig met terugwerkende kracht gewijzigd of vervangen kunnen worden;
voor recht te verklaren dat de kapitaal gedekte aanspraken op pensioen die bij pensionering zijn omgezet naar levenslange rechten op ouderdomspensioen niet achteraf met terugwerkende kracht eenzijdig gewijzigd of vervangen kunnen worden;
voor recht te verklaren dat de kapitaal gedekte premievrije aanspraken op partnerpensioen die op dezelfde wijze als onder a. zijn vastgesteld niet achteraf met terugwerkende kracht eenzijdig gewijzigd of vervangen kunnen worden;
voor recht te verklaren dat kapitaal gedekte premievrije aanspraken op pensioen van gewezen deelnemers, die in beheer zijn van de vorige pensioenuitvoerder en waarvan de pensioenbetalingen wegens ontslag zijn gestaakt, niet eenzijdig achteraf met terugwerkende kracht gewijzigd of vervangen kunnen worden;
voor recht te verklaren dat kapitaal gedekte aanspraken op pensioen, kapitaal gedekte premievrije aanspraken op pensioen en kapitaal gedekte rechten op pensioen onder exclusief beheer staan van de pensioenuitvoerder ABP en de (ex)werkgever geen bevoegdheid heeft die te wijzigen of te vervangen;
voor recht te verklaren dat de inhoud van artikel 19 lid 2 Pw onrechtmatig is wegens strijd met heersend recht;
voor recht te verklaren dat aan de inhoud van de Pw en WPA geen terugwerkende kracht toekomt en onrechtmatig is wegens strijd met heersend recht;
voor recht te verklaren dat de collectieve waardeoverdracht van de pensioenaanspraken en pensioenrechten als bedoeld in artikel 150m Pw onrechtmatig is wegens strijd met heersend recht zoals het eigendomsrecht;
voor recht te verklaren dat aan het in 2023 gewijzigde artikel 4 Wet Bpf 2000 vanwege de terugwerkende kracht naar gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden onrechtmatig is wegens strijd met heersend recht;
voor recht te verklaren dat de hierboven verzochte verklaringen voor recht bij gehele of partiële toekenning door de rechtbank niet tot gevolg mag hebben dat de pensioenrechten van [eiser] en de kapitaal gedekte premievrije aanspraken op partnerpensioen van zijn partner gedurende de looptijden van het ouderdomspensioen en partnerpensioen geen nadeel mogen ondervinden van deze carve-out ten opzichte van de overige pensioenen bij ABP die wel in het beschikbare premiestelsel zijn ondergebracht;
de Staat te verbieden een verzoek tot waardeoverdracht te doen van de pensioenrechten van [eiser] en de premievrije aanspraken op partnerpensioen bij pensioenuitvoerder ABP als bedoeld in artikel 150m Pw;
de Staat te verbieden een wijziging van de pensioenovereenkomst waarin de Uitkeringsovereenkomst met terugwerkende kracht wordt vervangen door een beschikbare premieregeling, algemeen verbindend te verklaren;
de Staat te gelasten dat artikel 4 lid 5 WPA betreffende het automatisch algemeen verbindend verklaren van wijzigingen in de pensioenovereenkomst niet toe te passen op de premievrije aanspraken op pensioen en pensioenrechten van [eiser] en zijn partner;
de Staat te verbieden de te wijzigen pensioenovereenkomst (van Uitkeringsovereenkomst naar beschikbare premieovereenkomst) eenzijdig met terugwerkende kracht algemeen verbindend te verklaren voor deelnemers en gewezen deelnemers met aanspraken op pensioen en gepensioneerden met pensioenrechten;
de Staat te gelasten om binnen tien dagen na bekendmaking van het vonnis, nu [eiser] door de Staat gedwongen wordt de civielrechtelijke route te volgen met in de beroepsfase verplichtstelling van een advocaat, een budget ter beschikking te stellen waaruit [eiser] zijn toekomstige kosten van een advocaat kan bekostigen;
te bepalen dat de Staat binnen tien dagen na bekendmaking van het vonnis bij niet-nakoming van het hierboven gevorderde van j. tot en met o. een direct opeisbare dwangsom zal verbeuren van € 10.000 voor iedere dag of gedeelte hiervan dat de Staat in gebreke blijft aan de bepalingen van het vonnis te voldoen;
met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding, inbegrepen de nakosten.
3.2.
Aan zijn vordering legt [eiser] naar de kern genomen ten grondslag dat de Staat door zijn pensionering geen zeggenschap meer heeft over zijn pensioenrechten, dat zijn pensioenrechten als gevolg van de invoering van de Wtp mogelijk in negatieve zin beïnvloed (kunnen) worden en dat het derhalve onrechtmatig is dat de Staat die rechten op grond van de Wtp eenzijdig en met terugwerkende kracht ontneemt en reguleert, althans kan ontnemen en reguleren.
3.3.
De Staat voert verweer tegen de vorderingen van [eiser]. Op het verweer van de Staat wordt hieronder, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Beoordeling

4.1.
Voor een goed begrip van de zaak overweegt de kantonrechter bij wijze van opmerking vooraf dat de reikwijdte van dit geschil wordt beheerst en afgebakend door de centrale stelling die [eiser] in feite aan alle onderdelen van zijn vordering ten grondslag legt, namelijk dat het ‘invaren’ van zijn pensioen in het nieuwe pensioenstelsel, zoals dat onder de Wtp uitgangspunt is, resulteert in of kan resulteren in een aantasting (devaluatie) van zijn opgebouwde pensioenrechten en zodoende een schending vormt of kan vormen van en inbreuk maakt of kan maken op zijn eigendomsrecht. De kantonrechter begrijpt dat [eiser] de verschillende verklaringen voor recht en de ge- en verboden heeft gevorderd om op basis daarvan jegens de Staat het standpunt te kunnen innemen dat zijn pensioenrechten voor de toekomst ongewijzigd dienen te blijven.
4.2.
Het geschil dat [eiser] in deze procedure aan de kantonrechter voorlegt vindt zijn oorsprong in de inwerkingtreding van de Wtp en de daarmee gepaard gaande overgang naar een (ver)nieuw(d) pensioenstelsel. Eén van de pijlers van de Wtp is dat vrijwel alle pensioenovereenkomsten tussen werkgevers en (ex-)werknemers wijzigen, omdat – kort gezegd –
uitkeringsovereenkomsten, waarbij de pensioenuitkeringen vast staan vanaf de ingangsdatum van het pensioen, niet langer toegestaan zijn en pensioenregelingen voortaan uitsluitend het karakter van een
premieovereenkomst zullen hebben, waarbij de hoogte van de pensioenuitkering kan fluctueren, ook nadat het recht op een pensioenuitkering is ontstaan. Het voornaamste gevolg van de Wtp voor ex-werknemers die een uitkeringsovereenkomst hebben, zoals [eiser], betreft dus de omzetting van onder het oude pensioenstelsel opgebouwde pensioen bij een pensioenfonds – waarop volgens vaste rechtspraak een eigendomsrecht kan rusten [1] – in een premieregeling met (mogelijk) fluctuerende uitkeringen. [2]
4.3.
Het is tegen deze achtergrond dat bij [eiser] de vrees bestaat dat de nominale pensioenuitkering die hem bij zijn pensionering schriftelijk door het ABP is toegezegd en die hij momenteel maandelijks van het ABP ontvangt zal worden omgezet in een variabele en dus onzekere pensioenuitkering. De kantonrechter kan op zichzelf genomen wel begrijpen dat [eiser] zich zorgen maakt over de toekomst van zijn pensioenrechten. Op dit moment zijn zijn pensioenrechten concreet gemaakt door de toezeggingen van het ABP. Op dit moment bestaat nog geen helderheid of pensioengerechtigden er na het invaren op vooruit of op achteruit zullen gaan, is er geen garantie op een gelijk of een hoger pensioen en bestaat er voorts – anders dan bij een gewone collectieve waardeoverdracht ex artikel 83 Pw – geen individuele mogelijkheid om vooraf akkoord te gaan met of bezwaar te maken tegen het invaren met een mogelijke verlaging van het pensioen als gevolg daarvan (artikel 150l lid 5 jo. 83 lid 2 Pw). En dat alles tegen het licht van de uiterst complexe wet- en regelgeving, die het pensioenstelsel nu al reguleert.
4.4.
Feit is evenwel dat de transitie naar het nieuwe pensioenstelsel, die de Wtp heeft ingeluid, binnen het ABP (en bij andere pensioenfondsen) nog bij lange na niet voltooid is. Wettelijk moeten de bestaande pensioenregelingen, waaronder die van [eiser], uiterlijk per 1 januari 2028 aan de Wtp zijn aangepast. Het ABP heeft aangekondigd een aanpassing per 1 januari 2027 na te streven. Aan het daadwerkelijk invaren gaat op grond van de Wtp een uitgebreid proces vooraf met diverse waarborgen voor belanghebbenden, waarbij het op dit moment zelfs nog geenszins zeker is dat de pensioenrechten van [eiser] daadwerkelijk zullen worden ingevaren en wat daarvan de gevolgen daarvan zullen zijn voor zijn pensioen.
4.5.
In het algemeen vangt de procedure, die moet leiden naar de transitie van pensioenrechten aan met een fase waarin de sociale partners, inclusief de belangvereniging(en) van gepensioneerden, trachten tot overeenstemming te komen over de wijziging van de pensioenovereenkomst. Na die fase dienen de sociale partners een transitieplan op te stellen, waarin onder andere moet worden vermeld of er wordt ingevaren of niet, en zo ja, onder welke voorwaarden (artikel 150d Pw). Dit transitieplan dient te worden ingediend bij het pensioenfonds, waarna het pensioenfonds een besluit moet nemen over het ingediende verzoek tot invaren en een eigen implementatieplan moet opstellen (artikel 150i Pw). Zodra het pensioenfonds instemt met het verzoek, moet het pensioenfonds het voorgenomen besluit tot invaren voorleggen aan De Nederlandsche Bank (DNB), die marginaal toetst of sprake is van een evenwichtige belangenafweging bij het pensioenfonds in kwestie. Indien DNB vervolgens binnen zes maanden geen verbod ex artikel 150m lid 2 Pw oplegt, kan er worden ingevaren. Tegen deze wijze van invaren kan, zoals eerder vermeld, inderdaad geen individueel bezwaar worden gemaakt, maar de procedure zelf is, zoals hiervoor overwogen, met allerlei waarborgen omkleed. Niettemin zou het zo kunnen zijn, dat individuele of wellicht zelfs bepaalde collectieve pensioenrechten in zekere zin negatieve gevolgen van het proces van invaren kunnen ondervinden.
4.6.
Anders dan hetgeen [eiser] aanneemt, is het niet zo dat de pensioenovereenkomst van een ex-overheidswerknemer zoals hijzelf vanaf de datum van pensionering als geëindigd en/of absoluut onaantastbaar moet worden beschouwd. Zodra de arbeidsovereenkomst eindigt, wordt de rechtsverhouding tussen de betrokken partijen voortgezet ‘met gewijzigde hoedanigheid van partijen’ in de pensioenovereenkomst. Kortom, de pensioenovereenkomst blijft voor ex-werknemers van kracht na het einde van de arbeidsovereenkomst en kan, ‘afhankelijk van de wet en de regels die de uitvoering van de pensioenovereenkomst beheersen alsmede van de inhoud van die overeenkomst’, worden gewijzigd. [3] Omdat een pensioentoezegging geen absoluut recht is in de zin dat nimmer een wijziging daarvan zal kunnen plaatsvinden, kunnen de verklaringen voor recht, genoemd in rechtsoverweging 3.1 onder a. tot en met e. en onder j., die alle als uitgangspunt hebben dat pensioenrechten voor de toekomst absoluut onveranderlijk zijn, reeds daarom niet worden toegewezen. Wel geldt dat ook voor een ex-werknemer als [eiser] dat aan het invaren bij een pensioenfonds een rechtsgeldige wijziging van de pensioenovereenkomst vooraf moet gaan. Deze vorderingen zullen om die reden worden afgewezen.
4.7.
Hetzelfde geldt voor de vorderingen van [eiser], genoemd in rechtsoverweging 3.1 onder f. tot en met i. Deze vorderingen zien alle op een verklaring voor recht dat bepaalde gevolgen van de invoering van de Wtp onrechtmatig zijn, omdat deze strijdig zijn met heersend recht en/of omdat sprake zou zijn van formele rechtskracht. Deze vorderingen vinden kennelijk hun grondslag in de aanname van [eiser] dat ‘heersend recht’ een statische situatie betreft, waarin nimmer wijzigingen kunnen optreden en/of waarbij nimmer sprake zal kunnen zijn van terugwerkende kracht. Deze aanname is onjuist. Weliswaar is het begrip ‘heersend recht’ in zekere zin een momentopname, maar zowel als gevolg van (toekomstige) wetgeving als op andere wijze kan het ‘recht’ evolueren naar een nieuwe toestand, waarbij in bepaalde gevallen ook terugwerkende kracht aan de wijziging toekomt. Ook deze vorderingen van [eiser] zullen worden afgewezen.
4.8.
Tussen partijen is niet in geschil dat er op dit moment nog geen wijziging in het pensioen van [eiser] op grond van de Wtp heeft plaatsgevonden. Het wordt er daarom voor gehouden dat [eiser] op dit moment (en tot het moment dat zijn pensioenrechten zullen zijn ingevaren) het ABP nog steeds kan houden aan de hem toegezegde nominale pensioenuitkering. Evenmin is in geschil dat er nog geen zekerheid bestaat over de vraag of het pensioen van [eiser] daadwerkelijk zal worden ingevaren en wat de mogelijke consequenties hiervan zijn voor zijn pensioen. Het transitieplan moet immers nog worden goedgekeurd en aan het ABP worden aangeboden, waarna het aan het ABP is om te beslissen of zij het verzoek tot invaren honoreert, waarna DNB nog in beeld komt.
4.9.
Op basis hiervan concludeert de kantonrechter dat er op dit moment nog geen sprake is van een (dreigende) inmenging in het eigendomsrecht van [eiser], laat staan van een (dreigende) inmenging die ongerechtvaardigd zou zijn. [4] Daar komt nog bij dat de Wtp geldende wetgeving (‘heersend recht’) is op grond waarvan pensioenfondsen, zoals het ABP, bepaalde voorbereidingshandelingen moeten verrichten om aan hun wettelijke verplichtingen te kunnen voldoen. Deze procedure richt zich echter niet tegen het ABP, maar tegen de Staat als ex-werkgever van [eiser]. In dat licht kan ook de vraag gesteld worden welke rol de Staat, in diens hoedanigheid van ex-werkgever van [eiser], nog speelt in de verdere uitvoering van de Wtp. Daarbij komt nog dat pas na voltooiing van het invaarproces kan worden vastgesteld of er in het geval van [eiser] sprake is geweest van een wijziging van pensioenperspectief van [eiser] en of deze wijziging een ongerechtvaardigde inmenging in het eigendomsrecht zou inhouden die aan de Staat in zijn hoedanigheid van ex-werkgever van [eiser] verwijtbaar is. Op dit moment valt er niets concreets te zeggen over de gevolgen van de transitie op basis van de Wtp voor het pensioen van [eiser], zowel voor zijn opgebouwde ouderdomspensioen als voor zijn partnerpensioen. De kantonrechter is het daarom met de Staat eens dat deze procedure prematuur is. De centrale stelling van [eiser] dat het invaren van zijn pensioen hoe dan ook leidt tot een aantasting van zijn eigendomsrecht kan immers nog niet aangenomen worden, hetgeen ertoe leidt dat de kantonrechter niet anders kan dan de vorderingen van [eiser] in dit stadium van het transitieproces af te wijzen.
4.10.
Het is ook in dit kader dat [eiser] bij zijn vorderingen, genoemd in rechtsoverweging 3.1 onder k. tot en met n., geen onderscheid maakt tussen de Staat als zijn (ex-)werkgever en de Staat die in zijn hoedanigheid van wetgever of wetsuitvoerder bepaalde besluiten neemt of handelingen verricht. Waar het gaat om de Staat als [eiser] (ex-)werkgever is hiervoor reeds overwogen dat de Staat is gebonden aan de wijzigingen die de Wtp met zich brengt en dat het derhalve niet onrechtmatig is, indien de Staat de wet volgt. Waar het gaat om de Staat als wetgever of wetsuitvoerder kan niet op voorhand worden beslist dat de Staat onrechtmatig zal handelen, op grond waarvan de Staat reeds thans tot een verbod daartoe kan worden veroordeeld. Hoogstens kan een vordering daartoe tot een veroordeling leiden indien zich een van de gevallen als bedoeld in rechtsoverweging 3.1. onder l. tot en met n. zich concreet voordoet, hetgeen thans nog niet het geval is.
4.11.
Tenslotte ontbeert hetgeen [eiser] vordert onder o. van rechtsoverweging 3.1. iedere rechtsgrond. Deze procedure eindigt met dit vonnis. Uiteraard staat het [eiser] vrij van dit vonnis in hoger beroep te gaan, maar de eventueel daarmee gepaard gaande (proces)kosten zal hij in een mogelijke vervolgprocedure aan de orde moeten stellen.
4.12.
Omdat alle vorderingen van [eiser] waarvan hij vordert dat aan de nakoming daarvan een dwangsom moet worden verbonden worden afgewezen, zal ook die vordering worden afgewezen.
4.13.
Nu alle vorderingen van [eiser] wordt afgewezen, dient hij de proceskosten (inclusief nakosten) aan de zijde van de Staat te betalen, die worden begroot op € 948,- ((3 punten x tarief € 271,- aan gemachtigdensalaris) + € 135 nakosten). De gevorderde wettelijke rente over de proceskosten wordt toegewezen zoals vermeld in de beslissing.

5.Beslissing

De kantonrechter:
5.1.
wijst de vorderingen van [eiser] af;
5.2.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten van € 948,-, te betalen binnen veertien dagen na aanschrijving daartoe en bepaalt dat als [eiser] niet tijdig aan die veroordeling voldoet en het vonnis daarna wordt betekend [eiser] ook de kosten van betekening betalen;
5.3.
veroordeelt [eiser] in de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over de proceskosten als deze niet binnen veertien dagen na aanschrijving zijn voldaan;
5.3
verklaart dit vonnis wat betreft de proceskostenveroordeling van [eiser] uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door kantonrechter mr. C.W.D. Bom en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 23 juli 2024.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld EHRM 2 februari 2010, nr. 43430 (
2.De memorie van toelichting bij de Wtp geeft de volgende definitie van ‘invaren’:
3.Hoge Raad 6 september 2013, ECLI:NL:HR:2013:CA0566 (
4.Het eigendomsrecht, zoals neergelegd in artikel 1 EP EVRM en artikel 17 Handvest EU, is niet absoluut. Een eigendomsinmenging kan gerechtvaardigd zijn. Dat is kort gezegd het geval indien de inmenging bij wet is voorzien, een gerechtvaardigd algemeen belang dient en geen individueel excessief nadeel oplevert.