3.1.[eiser] vordert – na eiswijziging en een tekstuele aanpassing van zijn eis – bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht te verklaren dat het ABP Pensioenreglement, de Pw, de Pensioenovereenkomst, de Uitkeringsovereenkomst, de Uitvoeringsovereenkomst, artikel 4 Wet Bpf 2000 en de Wet Privatisering ABP (WPA) zoals die ten tijde van pensionering zijn toegepast in het bij besluit van de pensioenuitvoerder ABP tot het vaststellen van de definitieve pensioenrechten van [eiser] in 2016, formele rechtskracht hebben en niet achteraf eenzijdig met terugwerkende kracht gewijzigd of vervangen kunnen worden;
voor recht te verklaren dat de kapitaal gedekte aanspraken op pensioen die bij pensionering zijn omgezet naar levenslange rechten op ouderdomspensioen niet achteraf met terugwerkende kracht eenzijdig gewijzigd of vervangen kunnen worden;
voor recht te verklaren dat de kapitaal gedekte premievrije aanspraken op partnerpensioen die op dezelfde wijze als onder a. zijn vastgesteld niet achteraf met terugwerkende kracht eenzijdig gewijzigd of vervangen kunnen worden;
voor recht te verklaren dat kapitaal gedekte premievrije aanspraken op pensioen van gewezen deelnemers, die in beheer zijn van de vorige pensioenuitvoerder en waarvan de pensioenbetalingen wegens ontslag zijn gestaakt, niet eenzijdig achteraf met terugwerkende kracht gewijzigd of vervangen kunnen worden;
voor recht te verklaren dat kapitaal gedekte aanspraken op pensioen, kapitaal gedekte premievrije aanspraken op pensioen en kapitaal gedekte rechten op pensioen onder exclusief beheer staan van de pensioenuitvoerder ABP en de (ex)werkgever geen bevoegdheid heeft die te wijzigen of te vervangen;
voor recht te verklaren dat de inhoud van artikel 19 lid 2 Pw onrechtmatig is wegens strijd met heersend recht;
voor recht te verklaren dat aan de inhoud van de Pw en WPA geen terugwerkende kracht toekomt en onrechtmatig is wegens strijd met heersend recht;
voor recht te verklaren dat de collectieve waardeoverdracht van de pensioenaanspraken en pensioenrechten als bedoeld in artikel 150m Pw onrechtmatig is wegens strijd met heersend recht zoals het eigendomsrecht;
voor recht te verklaren dat aan het in 2023 gewijzigde artikel 4 Wet Bpf 2000 vanwege de terugwerkende kracht naar gewezen deelnemers, andere aanspraakgerechtigden en pensioengerechtigden onrechtmatig is wegens strijd met heersend recht;
voor recht te verklaren dat de hierboven verzochte verklaringen voor recht bij gehele of partiële toekenning door de rechtbank niet tot gevolg mag hebben dat de pensioenrechten van [eiser] en de kapitaal gedekte premievrije aanspraken op partnerpensioen van zijn partner gedurende de looptijden van het ouderdomspensioen en partnerpensioen geen nadeel mogen ondervinden van deze carve-out ten opzichte van de overige pensioenen bij ABP die wel in het beschikbare premiestelsel zijn ondergebracht;
de Staat te verbieden een verzoek tot waardeoverdracht te doen van de pensioenrechten van [eiser] en de premievrije aanspraken op partnerpensioen bij pensioenuitvoerder ABP als bedoeld in artikel 150m Pw;
de Staat te verbieden een wijziging van de pensioenovereenkomst waarin de Uitkeringsovereenkomst met terugwerkende kracht wordt vervangen door een beschikbare premieregeling, algemeen verbindend te verklaren;
de Staat te gelasten dat artikel 4 lid 5 WPA betreffende het automatisch algemeen verbindend verklaren van wijzigingen in de pensioenovereenkomst niet toe te passen op de premievrije aanspraken op pensioen en pensioenrechten van [eiser] en zijn partner;
de Staat te verbieden de te wijzigen pensioenovereenkomst (van Uitkeringsovereenkomst naar beschikbare premieovereenkomst) eenzijdig met terugwerkende kracht algemeen verbindend te verklaren voor deelnemers en gewezen deelnemers met aanspraken op pensioen en gepensioneerden met pensioenrechten;
de Staat te gelasten om binnen tien dagen na bekendmaking van het vonnis, nu [eiser] door de Staat gedwongen wordt de civielrechtelijke route te volgen met in de beroepsfase verplichtstelling van een advocaat, een budget ter beschikking te stellen waaruit [eiser] zijn toekomstige kosten van een advocaat kan bekostigen;
te bepalen dat de Staat binnen tien dagen na bekendmaking van het vonnis bij niet-nakoming van het hierboven gevorderde van j. tot en met o. een direct opeisbare dwangsom zal verbeuren van € 10.000 voor iedere dag of gedeelte hiervan dat de Staat in gebreke blijft aan de bepalingen van het vonnis te voldoen;
met veroordeling van de Staat in de kosten van het geding, inbegrepen de nakosten.