ECLI:NL:RBDHA:2024:13250

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
20 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
23/8526
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na weigering medewerking aan geschiktheidsonderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 20 augustus 2024, zaaknummer SGR 23/8526, wordt het beroep van eiseres tegen de ongeldigverklaring van haar rijbewijs beoordeeld. Eiseres had op 26 september 2023 een besluit ontvangen van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) waarin haar rijbewijs ongeldig werd verklaard vanaf 3 oktober 2023. Dit besluit volgde op een incident op 17 januari 2023, waarbij eiseres positief testte op amfetamine/methamfetamine en weigerde mee te werken aan een bloedonderzoek. Eiseres had gebruik gemaakt van haar blokkeringsrecht, wat volgens de rechtbank werd aangemerkt als het niet verlenen van de vereiste medewerking aan het onderzoek naar haar geschiktheid als bestuurder.

De rechtbank oordeelt dat eiseres verplicht was om medewerking te verlenen aan het onderzoek van de keurend arts, en dat het CBR gehouden was om haar rijbewijs ongeldig te verklaren toen zij dat niet deed. Eiseres voerde aan dat het gebruik van het blokkeringsrecht niet kon leiden tot de ongeldigverklaring van haar rijbewijs en dat dit in strijd was met het lex certa-beginsel. De rechtbank verwierp deze argumenten en stelde vast dat eiseres voldoende was geïnformeerd over de gevolgen van haar handelen.

De rechtbank concludeert dat het beroep van eiseres ongegrond is, en dat zij geen recht heeft op vergoeding van proceskosten of griffierecht. De uitspraak benadrukt de noodzaak van medewerking aan geschiktheidsonderzoeken en de gevolgen van het inroepen van het blokkeringsrecht voor de verkeersveiligheid.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/8526

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 20 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

(gemachtigde: mr. drs. E. Tamas),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR), verweerder
(gemachtigde: mr. M. Kleijbeuker).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen het ongeldig verklaren van haar rijbewijs.
1.1.
In het primaire besluit van 26 september 2023 heeft verweerder het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard vanaf 3 oktober 2023. In het bestreden besluit van
9 november 2023 is verweerder bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 9 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiseres is op 17 januari 2023 staande gehouden als bestuurder van een motorrijtuig. Uit het opgemaakte proces-verbaal blijkt dat er een speekseltest is afgenomen, waarbij eiseres positief is getest op amfetamine/methamfetamine en dat eiseres heeft geweigerd mee te werken aan een bloedonderzoek. Op diezelfde dag heeft de politie een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WVW) aan verweerder gestuurd.
3. Bij besluit van 23 januari 2023 heeft verweerder bepaald dat eiseres een onderzoek moet laten doen naar haar drugsgebruik. Bij brief van 17 mei 2023 is eiseres geïnformeerd over de verwijzing voor dit onderzoek.
4. Op 19 juni 2023 is eiseres wederom staande gehouden als bestuurder van een motorrijtuig. Uit het opgemaakte proces-verbaal blijkt dat eiseres de uiterlijke kenmerken vertoonde van drugsgebruik, dat in de auto cannabisresten lagen en dat eiseres heeft geweigerd mee te werken aan een speekseltest en een bloedonderzoek. Op diezelfde dag is er wederom een mededeling als bedoeld in artikel 130, eerste lid, van de WVW aan verweerder gestuurd.
5. De keurend arts heeft vervolgens een onderzoek verricht naar de rijgeschiktheid van eiseres. Eiseres heeft echter gebruik gemaakt van haar blokkeringsrecht en heeft geen toestemming verleend aan de keurend arts om het onderzoeksverslag aan verweerder te sturen. Volgens verweerder heeft eiseres hierdoor niet de vereiste medewerking aan het onderzoek verleend. Verweerder heeft daarom het rijbewijs van eiseres ongeldig verklaard vanaf 3 oktober 2023.
Wat vindt eiseres in beroep?
6. Eiseres stelt dat zij heeft meegewerkt aan het onderzoek van de keurend arts, zodat gebruikmaking van het blokkeringsrecht niet kan leiden tot het oordeel dat zij geen medewerking heeft verleend aan het onderzoek. Daarnaast stelt eiseres dat sprake is van strijd met het lex certa beginsel, omdat er geen wettelijke grondslag is voor het ongeldig verklaren van het rijbewijs op het moment dat gebruik wordt gemaakt van het blokkeringsrecht. Eiseres vindt verder dat de sanctie disproportioneel is en dat sprake is van strijd met het motiveringsbeginsel.
Betalingsonmacht
7. Eiseres heeft een beroep gedaan op het bestaan van betalingsonmacht ten aanzien van de verplichting tot het betalen van griffierecht. Eiseres heeft daartoe stukken overgelegd. Gelet op deze stukken, is de rechtbank van oordeel dat het beroep op betalingsonmacht dient te worden toegewezen. Eiseres hoeft in deze procedure dus geen griffierecht te betalen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
8. Uit artikel 132 van de WVW volgt dat eiseres verplicht was om medewerking te verlenen aan het onderzoek van de keurend arts én dat verweerder het rijbewijs ongeldig moet verklaren als eiseres die medewerking niet verleend. Vaststaat dat eiseres gebruik heeft gemaakt van het zogeheten blokkeringsrecht en de keurend arts geen toestemming heeft gegeven om het onderzoeksverslag naar het CBR toe te sturen. Uit vaste jurisprudentie [1] volgt dat als een betrokkene met een beroep op het blokkeringsrecht het CBR verhindert van de uitslag van het onderzoek kennis te nemen, dit moet worden aangemerkt als het niet verlenen van de vereiste medewerking aan het onderzoek naar de geschiktheid als bedoeld in artikel 132, eerste lid, van de WVW. Op grond van artikel 132, tweede lid, van de WVW is verweerder dan gehouden het rijbewijs van eiseres ongeldig te verklaren.
9. De rechtbank overweegt dat het blokkeringsrecht de bescherming van de persoonlijke levenssfeer van de onderzochte persoon tot doel heeft. Het blokkeringsrecht dient er niet toe om, indien het onderzoek niet het gewenste resultaat heeft, te voorkomen dat het CBR aan dat resultaat de met het oog op de verkeersveiligheid noodzakelijke gevolgen verbindt. Dit neemt niet weg dat eiseres het recht heeft af te wegen of zij al dan niet haar privacygevoelige gegevens prijs zal geven aan derden en van haar blokkeringsrecht gebruik zal maken. Indien zij hiervoor kiest dienen de gevolgen evenwel voor haar rekening en risico te komen. [2]
10. Gelet op het voorgaande heeft verweerder zich terecht op het standpunt gesteld dat sprake is van het niet verlenen van de vereiste medewerking zoals bedoeld in artikel 132, eerste lid, aanhef en onder b, van de WVW. Verweerder was daarom gehouden het rijbewijs van eiseres ongeldig te verklaren.
11. Gelet op de van toepassing zijnde wetgeving en jurisprudentie, volgt de rechtbank eiseres niet in haar betoog dat zij niet kon weten dat door haar handelen het rijbewijs ongeldig zou worden verklaard. Daar komt bij dat verweerder eiseres in de brieven van
23 januari 2023, 17 mei 2023 en 9 augustus 2023 er op heeft gewezen dat het onderzoek niet vrijblijvend is en dat haar rijbewijs ongeldig zal worden verklaard als zij niet meewerkt aan (alle onderdelen van) het onderzoek. Het CBR heeft het voorgaande bovendien ook op zijn website vermeld. Eiseres kon dus weten wat het gevolg was van het inroepen van het blokkeringsrecht. Van schending van het lex certa beginsel is daarom geen sprake.
12. Nu eiseres niet heeft meegewerkt aan het onderzoek naar de geschiktheid door gebruik te maken van het blokkeringsrecht, volgt uit artikel 97, vierde lid, van het Reglement Rijbewijzen (Reglement) dat het CBR gehouden is om gedurende een periode van één jaar na de datum van het onderzoek geen verklaring van geschiktheid in het rijbewijzenregister te registeren. De stelling van de gemachtigde van eiseres ter zitting dat
voornoemd artikel niet ziet op een mededelingenprocedure als hier aan de orde maar op de gezondheidsverklaringprocedure, doet – wat daar ook van zij – niet af aan het bepaalde in artikel 132 van de WVW.
13. Eiseres stelt verder nog dat sprake is van schending van het motiveringsbeginsel. Volgens eiseres is in het bestreden besluit de wettelijke grondslag gewijzigd, zodat verweerder het bezwaar gegrond had moeten verklaren. De rechtbank stelt vast dat het besluit tot ongeldigverklaring van het rijbewijs is gebaseerd op artikel 132 van de WVW. In het bestreden besluit is slechts ter informatie verwezen naar artikel 97, vierde lid, van het Reglement en die verwijzing maakt niet dat sprake is van een wijziging van de wettelijke grondslag.
14. Voor zover eiseres stelt dat de ongeldigverklaring van het rijbewijs een disproportionele sanctie is, slaagt dit niet. Zoals volgt uit vaste rechtspraak [3] van de Afdeling, is de ongeldigverklaring van een rijbewijs geen maatregel gebaseerd op een “criminal charge” in de zin van artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM). Het betreft een bestuurlijke maatregel die er op is gericht de deelname aan een onderzoek naar de geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig af te dwingen en die daarmee strekt tot bevordering van de verkeersveiligheid. Deze maatregel is gelet op het door de wetgever beoogde doel, de aard en de zwaarte van de maatregel en het ontbreken van een punitief karakter ervan, niet aan te merken als een bestraffende sanctie.
15. Eiseres heeft verder verzocht haar bezwaarschrift als herhaald en ingelast te beschouwen. Verweerder heeft in het bestreden besluit op het bezwaarschrift gereageerd. Voor zover eiseres in beroep niet heeft aangegeven waarom de reactie van verweerder tekortschiet, kan deze beroepsgrond hierom al niet slagen.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is ongegrond. Eiseres krijgt daarom geen vergoeding van haar proceskosten. Ook krijgt zij geen vergoeding voor het betaalde griffierecht.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.J. Habetian, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
20 augustus 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van
2.Zie de uitspraak van de Afdeling van 14 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010:BM1066.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1552.