ECLI:NL:RBDHA:2024:13232

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.27786
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en Dublinverordening: Verantwoordelijkheid Kroatië en interstatelijk vertrouwensbeginsel

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, op 19 augustus 2024 uitspraak gedaan in een asielzaak. Eiser, een Syrische nationaliteit, heeft beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, dat zijn asielaanvraag niet in behandeling werd genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de beoordeling. Dit besluit is gebaseerd op de Dublinverordening, die bepaalt dat de eerste EU-lidstaat waar een asielzoeker zich meldt verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag.

Eiser heeft op 14 januari 2024 in Kroatië om internationale bescherming verzocht. De rechtbank heeft vastgesteld dat Nederland op 5 april 2024 een verzoek tot terugname aan Kroatië heeft gestuurd, dat op 26 april 2024 door Kroatië is aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat hij negatieve ervaringen heeft gehad in Kroatië, waaronder mishandeling door autoriteiten, en dat de situatie voor asielzoekers in Kroatië problematisch is, zoals blijkt uit rapporten van Dokters van de Wereld en Human Rights Watch.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken heeft bevestigd dat het interstatelijk vertrouwensbeginsel van toepassing is op Kroatië. De rechtbank concludeert dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat zijn overdracht naar Kroatië zou leiden tot een schending van zijn rechten onder het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie. Daarom heeft de rechtbank het beroep ongegrond verklaard en de minister in het gelijk gesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.27786

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiserV-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. K. Kanters).

Inleiding

Bij besluit van 9 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder eisers asielaanvraag niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1]
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
De rechtbank heeft het beroep op 8 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam] (via een telefonische verbinding). Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2004 en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de asielaanvraag van eiser niet in behandeling genomen. Uit onderzoek in Eurodac is gebleken dat eiser op 14 januari 2024 in Kroatië om internationale bescherming heeft verzocht. Op grond van artikel 18, eerste lid, aanhef en onder b, van de Dublinverordening [2] is Kroatië daarom verantwoordelijk voor de inhoudelijke beoordeling van de asielaanvraag van eiser. Nederland heeft op grond hiervan een verzoek tot terugname verstuurd aan de Kroatische autoriteiten op 5 april 2024. Op 26 april 2024 heeft Kroatië het verzoek aanvaard, waarmee de verantwoordelijkheid van Kroatië vaststaat. [3]
3. Eiser stelt dat voor wat betreft Kroatië niet langer van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst daartoe naar de negatieve ervaringen die hij heeft gehad gedurende zijn verblijf in Kroatië. Bij aankomst in Kroatië stelt eiser te zijn mishandeld door de autoriteiten. Eiser verwijst daarnaast naar een artikel van Dokters van de Wereld waarin zij aangeven gezondheidszorg aan onder meer asielzoekers in Kroatië te bieden omdat hun toegang tot de publieke gezondheidszorg beperkt is door de wet of andere hindernissen. Ook verwijst eiser naar het artikel van Human Rights Watch van 3 mei 2023 en het AIDA-rapport over Kroatië, update 2023, waarin melding wordt gemaakt van pushbacks aan de grenzen van Kroatië.
De rechtbank oordeelt als volgt.
4. De Afdeling [4] heeft in haar uitspraak van 13 september 2023 [5] geoordeeld dat in het geval van Kroatië uitgegaan kan worden van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Dit is recentelijk opnieuw door de Afdeling bevestigd. [6] Daarbij heeft de Afdeling overwogen dat er geen aanknopingspunten zijn dat Dublinclaimanten in Kroatië te maken hebben met pushbacks. De stukken waar eiser naar verwijst geven geen aanleiding tot een andere conclusie, nu niet is gebleken dat deze stukken zien op de situatie van Dublinclaimanten in Kroatië. De stukken kunnen dan ook niet leiden tot de conclusie dat niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Dat eiser stelt eerder in Kroatië slecht te zijn behandeld doet daaraan niet af nu de autoriteiten van Kroatië met het claimakkoord de terugname van eiser hebben geaccepteerd. Eiser zal daarom in het kader van de Dublinverordening gereguleerd worden overgedragen en eisers asielaanvraag zal in behandeling worden genomen met inachtneming van de Europese richtlijnen en internationale verplichtingen. Verweerder heeft daarom geen aanleiding hoeven zien toepassing te geven aan artikel 17, van de Dublinverordening.
5. Nu eiser in het algemeen en ook niet voor hem persoonlijk aannemelijk heeft gemaakt dat bij overdracht een schending van artikel 4 van het Handvest dreigt, heeft verweerder de asielaanvraag van eiser terecht niet in behandeling genomen. Het beroep is daarom ongegrond.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 19 augustus 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hoger-beroepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger-beroepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
2.Verordening (EU) nr. 604/2013.
3.Op grond van artikel 18, eerste lid en onder b, van de Dublinverordening.
4.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.