ECLI:NL:RBDHA:2024:1323

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
29 januari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
C/09/655255 / JE RK 23-2069
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige met ontwikkelingsbedreigingen

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 29 januari 2024 een beschikking gegeven over de verlenging van de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [minderjarige]. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sinds 2020 zorgen zijn over de ontwikkeling van [minderjarige], die onvoldoende zijn weggenomen ondanks de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden. De rechtbank oordeelt dat de moeder onvoldoende heeft meegewerkt aan de ingezette hulpverlening, wat heeft geleid tot een onveilige thuissituatie voor [minderjarige]. De zorgen omvatten onder andere de sociaal-emotionele ontwikkeling van [minderjarige], zijn werkhouding op school en het gebrek aan contact met de vader, wat schadelijk is voor zijn identiteitsontwikkeling. De rechtbank heeft besloten de ondertoezichtstelling te verlengen tot 30 november 2024 en een machtiging tot uithuisplaatsing te verlenen voor de duur van zes maanden, met de mogelijkheid tot verlenging. De rechtbank benadrukt dat de uithuisplaatsing tijdelijk is en dat de moeder zich moet inzetten voor de hulpverlening en moet samenwerken met de gecertificeerde instelling. De rechtbank heeft ook gelast dat de gecertificeerde instelling twee weken voor de volgende zitting een schriftelijke update over de situatie van [minderjarige] aan de rechtbank en belanghebbenden moet verstrekken.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Familie- en Jeugdrecht
Zaaknummer: C/09/655255 / JE RK 23-2069
Datum uitspraak: 29 januari 2024
Beschikking van de meervoudige kamer over een verlenging ondertoezichtstelling en machtiging tot uithuisplaatsing
in de zaak van
Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden, gevestigd te 's-Gravenhage,
hierna te noemen: de gecertificeerde instelling,
over
[minderjarige], geboren op [geboortedatum] 2012 in [geboorteplaats] ,
hierna te noemen: [minderjarige] .
De rechtbank merkt als belanghebbenden aan:
[moeder],
hierna te noemen: de moeder,
wonende in [woonplaats 1] ,
advocaat: mr. F. Laros te Rotterdam,
[vader],
hierna te noemen: de vader,
wonende in [woonplaats 2] ,
[stiefvader],
hierna te noemen: de stiefvader,
wonende in [woonplaats 1] .

1.Het procesverloop

1.1.
Bij beschikking van 28 november 2023 heeft de kinderrechter in deze rechtbank de ondertoezichtstelling van [minderjarige] verlengd van 30 november 2023 tot 30 januari 2024. Het verzoek is voor het overige aangehouden tot de zitting van 16 januari 2024 bij de meervoudige kamer.
1.2.
De rechtbank neemt de volgende stukken mee in haar beoordeling:
- de beschikking van 28 november 2023 en het verzoekschrift met bijlagen van 17 oktober 2023;
- de schriftelijke update van de gecertificeerde instelling van 8 januari 2024.
1.3.
Op 16 januari 2024 heeft de meervoudige kamer van de rechtbank de mondelinge behandeling van de zaak met gesloten deuren voortgezet. Daarbij waren aanwezig:
  • [naam 1] en [naam 2] namens de gecertificeerde instelling;
  • de moeder, bijgestaan door haar advocaat;
  • de vader;
  • de stiefvader.

2.De feiten

2.1.
Voor de feiten verwijst de rechtbank naar de beschikking van 28 november 2023.

3.Het verzoek

3.1.
De gecertificeerde instelling verzoekt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] te verlengen voor de duur van een jaar. Van dit verzoek resteert thans nog ruim tien maanden. Tevens verzoekt de gecertificeerde instelling een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening voor de duur van de ondertoezichtstelling. De gecertificeerde instelling verzoekt de beslissing uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
3.2.
De gecertificeerde instelling heeft het verzoek als volgt gemotiveerd. Er zijn op verschillende gebieden zorgen over [minderjarige] . De school van [minderjarige] heeft zorgen over zijn werkhouding, concentratie en sociaal-emotionele ontwikkeling. [minderjarige] heeft moeite met het contact met leeftijdsgenoten. De moeder ziet deze zorgen niet in en overweegt [minderjarige] naar het reguliere onderwijs over te plaatsen. [minderjarige] heeft echter baat bij de ondersteuning en kleinere groepen die het speciaal basisonderwijs biedt. Verder zijn er zorgen over het overbeschermende gedrag van de moeder. De moeder vindt het lastig om [minderjarige] los te laten omdat zij bang is dat hij gekwetst zal worden door de vader of door anderen. Als gevolg hiervan heeft [minderjarige] weinig vertrouwen in anderen en is er bij [minderjarige] geen ruimte om een band met iemand anders dan de moeder op te bouwen. Het lukt de gecertificeerde instelling en hulpverleningsinstanties ook niet met [minderjarige] in contact te komen. Vanuit het NIKA-traject zijn er zorgen naar voren gekomen over de mate van emotionele beschikbaarheid van de moeder en werd er een onvoldoende affectief klimaat geobserveerd tijdens de NIKA-sessies. De moeder wist onvoldoende sensitief en responsief te reageren op de behoeften van [minderjarige] . Ook waren er zorgen over de veeleisendheid van de moeder naar [minderjarige] toe. Het is onduidelijk wat de huidige opvoedsituatie bij de moeder is, omdat zij VUHP niet binnenlaat en er hierdoor geen zicht is op de thuissituatie. Tot slot geeft de moeder [minderjarige] geen emotionele toestemming voor het contact met de vader. [minderjarige] heeft op dit moment al lange tijd geen contact meer met de vader en laat hiertegen inmiddels ook een grote weerstand zien. Contactverlies met een ouder kan schadelijk zijn voor een evenwichtige identiteitsontwikkeling van het kind. Het is voor kinderen namelijk belangrijk om te weten waar ze vandaan komen om te begrijpen hoe zij zelf in elkaar zitten. De moeder heeft hulpverlening nodig om haar frustratie en pijn vanuit het verleden te verwerken, zodat zij een neutrale positie in kan nemen als het gaat om het contact tussen [minderjarige] en de vader. De moeder heeft wel behandeling gevolgd, maar de gecertificeerde instelling heeft hier geen inzicht in gekregen omdat de moeder hier geen toestemming voor geeft. De behandeling van de moeder heeft in ieder geval niet geleid tot r een positieve verandering als het gaat om de mogelijkheid van contactherstel tussen [minderjarige] en de vader. [minderjarige] heeft hulpverlening nodig om de ingrijpende gebeurtenissen uit zijn leven te verwerken, zijn emotieregulatie en sociaal-emotionele vaardigheden te vergroten en ruimte te krijgen en voelen voor contactherstel met de vader. Daarnaast heeft GGZ Delft geadviseerd om psychodiagnostisch onderzoek bij [minderjarige] te verrichten om te onderzoeken of er sprake is van ADHD of ASS, zodat hier eventueel passende hulpverlening voor kan worden ingezet. De gecertificeerde instelling verzoekt daarnaast een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] . Ondanks de ondertoezichtstelling is het de afgelopen jaren niet gelukt om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. Elk traject, waaronder NIKA, GGZ Delft (EMDR) en VUHP is gestopt of gestagneerd vanwege onvoldoende medewerking vanuit de moeder. De gecertificeerde instelling meent dat een uithuisplaatsing – ondanks dat dit een ingrijpend middel is – in het belang van [minderjarige] noodzakelijk is. In een gezinshuis zal hij meer ruimte krijgen om sociale relaties aan te gaan, om hulpverlening te volgen en om te werken aan contactherstel met de vader. Daarnaast zal [minderjarige] in een gezinshuis toegang krijgen tot een pedagogisch verantwoord opvoedklimaat en komt er meer zicht op zijn algehele ontwikkeling. [minderjarige] staat op de wachtlijst van Jeugdformaat, maar er is nog geen zicht op een beschikbare plek. Wanneer [minderjarige] in het gezinshuis woont, zal hij worden aangemeld voor de noodzakelijke hulpverlening. Deze zal gericht zijn op het uitvoeren van psychodiagnostisch onderzoek en indien nodig de inzet van passende hulpverlening. Daarnaast zal hij hulpverlening krijgen om de ingrijpende gebeurtenissen uit zijn leven te verwerken, zijn emotieregulatie en sociaal-emotionele vaardigheden te vergroten en ruimte krijgen en voelen voor contactherstel met de vader. Ook zal er direct gestart worden met omgang met de moeder waarbij duidelijke veiligheidsafspraken gemaakt zullen worden. De moeder zal tijdens de uithuisplaatsing aan zichzelf moeten werken waarbij zij leert minder overbeschermend te zijn en leert emotionele toestemming aan [minderjarige] te geven om relaties met anderen aan te gaan. De gecertificeerde instelling zal met de moeder een plan opstellen om duidelijk te krijgen wat er nodig is om [minderjarige] weer thuis te plaatsen.

4.De standpunten

4.1.
Door en namens de moeder is verweer gevoerd tegen het verzochte. Daartoe heeft de moeder het volgende aangevoerd. Het gaat goed met [minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder en de stiefvader. De moeder en de stiefvader kunnen hem het opvoedklimaat bieden dat hij nodig heeft. Zij stimuleren hem om met andere kinderen om te gaan. [minderjarige] zit op zwemles en gaat naar judo. Ook op school doet [minderjarige] het goed en is er een vooruitgang te zien in zijn omgang met andere kinderen. Dat de communicatie met de gecertificeerde instelling moeizaam verloopt is volgens de moeder niet aan haar te wijten. Ze heeft overal aan meegewerkt en komt alle afspraken na. De afgelopen jaren is er EMDR ingezet voor [minderjarige] , heeft er een NIKA-traject plaatsgevonden en is VUHP betrokken geweest. Het klopt dat de moeder soms kritische vragen stelt over de hulpverlening die volgens de gecertificeerde instelling nodig is. Dit toont echter juist aan dat de moeder betrokken is en in het belang van [minderjarige] denkt en handelt. De moeder wil duidelijk op papier hebben staan welke hulp nodig wordt geacht en waarom. Indien dat het geval is, zal de moeder haar medewerking verlenen aan de hulpverlening. De moeder heeft verder naar voren gebracht dat zij een GGZ-behandeling heeft gevolgd. Deze behandeling is inmiddels afgerond en de moeder heeft de contactgegevens van haar behandelaar aan de gecertificeerde instelling verstrekt. De moeder beaamt dat zij geen toestemming heeft verleend voor inzage in haar medisch dossier. Een uithuisplaatsing is een ingrijpende maatregel die enkel als uiterste redmiddel kan worden ingezet. De gecertificeerde instelling heeft er geen blijk van gegeven dat de uithuisplaatsing goed doordacht is. Een uithuisplaatsing kan veel schade toebrengen bij een kind, waarbij het de vraag is wat een uithuisplaatsing in dit geval gaat opleveren. De gecertificeerde instelling heeft zelf immers al naar voren gebracht dat de uithuisplaatsing moeilijk gaat worden omdat [minderjarige] zo gehecht is aan de moeder. Daarnaast is er nog geen zicht op een beschikbare plek en is er geen duidelijk plan voor terugplaatsing. Volgens de moeder is de uithuisplaatsing dan ook disproportioneel en dient dit verzoek afgewezen te worden. Daarnaast meent de moeder dat een verlenging van de ondertoezichtstelling niet noodzakelijk is. Volgens de moeder is de ondertoezichtstelling enkel gericht op de omgang met de vader en daar is een ondertoezichtstelling niet voor bedoeld. De ondertoezichtstelling is daarmee niet meer de geëigende manier om de gestelde ontwikkelingsbedreiging weg te nemen. Daarbij verwijst de moeder naar de beschikking van het gerechtshof ’s-Hertogenbosch van 16 juni 2016 (ECLI:NL:GHSHE:2016:2425). De moeder verzoekt daarom ook het verzoek tot de verlenging van de ondertoezichtstelling af te wijzen.
4.2.
De vader heeft ingestemd met het verzochte. Ter zitting heeft de vader naar voren gebracht dat hij graag weer contact wil met [minderjarige] . Het contact is stopgezet in het belang van de EMDR-behandeling van Arthus. De vader is inmiddels al jaren bezig om het contact met [minderjarige] weer op gang te brengen. Er zijn nog twee begeleide contacten geweest en vader heeft [minderjarige] daarbij toen moeder weer in beeld kwam zien veranderen in een boos en agressief jongetje. De vader heeft [minderjarige] nu al meer dan een jaar niet gezien en wordt door de moeder ook niet op de hoogte gehouden van zijn ontwikkeling. De moeder heeft meermaals beloofd dat zij zich in zou zetten voor de hulpverlening, maar telkens is de hulpverlening niet van de grond gekomen of is het traject door toedoen van de moeder gestopt. De vader heeft er dan ook geen vertrouwen in dat dat dit keer anders zal zijn.

5.De beoordeling

5.1.
Op basis van de stukken en de mondelinge behandeling is de rechtbank van oordeel dat is voldaan aan de wettelijke criteria genoemd in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW). De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Bij beschikking van 30 november 2020 is [minderjarige] onder toezicht gesteld omdat hij ernstig in zijn ontwikkeling werd bedreigd door de conflictueuze verstandhouding tussen de ouders en de onrust die daarmee gepaard ging. Daarbij is [minderjarige] getuige geweest van een heftig geweldsincident. Dit heeft onder meer tot gevolg gehad dat [minderjarige] op school niet tot leren kwam. Een andere grote zorg was dat [minderjarige] door de onderlinge verstandhouding van de ouders in een loyaliteitsconflict zat. Vooral de overdrachtsmomenten van de ene naar de andere ouder zorgden voor veel spanning bij [minderjarige] . Aangezien de hulpverlening in vrijwillig kader onvoldoende van de grond kwam, achtte de rechtbank de inzet van een jeugdbeschermer noodzakelijk. De jeugdbeschermer moest ervoor zorgen dat er hulpverlening werd ingezet voor [minderjarige] en de ouders. Daarnaast moest ernaar gestreefd worden om de omgang tussen [minderjarige] en de vader stabiel en positief te laten verlopen, waarbij [minderjarige] geen last zou hebben van de slechte verstandhouding tussen de ouders. De ondertoezichtstelling is nadien steeds verlengd.
5.2.
De rechtbank oordeelt dat de zorgen over [minderjarige] in de afgelopen periode niet zijn weggenomen en dat er nog steeds sprake is van een ernstige ontwikkelingsbedreiging. Een grote zorg van de rechtbank is het gebrek aan contact tussen [minderjarige] en de vader. Voor de identiteitsontwikkeling van [minderjarige] is het immers van belang dat hij een fijn en regelmatig contact heeft met beide ouders. [minderjarige] heeft op dit moment al meer dan een jaar geen contact met de vader en laat hier ook grote weerstand tegen zien. Anders dan door de moeder is aangevoerd zijn de zorgen echter niet alleen gelegen in het gebrek aan contact met de vader. Er zijn ook zorgen over de sociaal- emotionele ontwikkeling van [minderjarige] . De school van [minderjarige] heeft zorgen over zijn werkhouding, concentratie en omgang met andere kinderen. [minderjarige] lijkt onvoldoende in staat om op een goede en gepaste wijze om te gaan met andere kinderen. Dit vormt een grote bedreiging voor zijn ontwikkeling, nu hij niet leert hoe hij met anderen moet omgaan en sociale relaties op moet bouwen. [minderjarige] laat een grote afhankelijkheid zien in de relatie met de moeder en leert hierdoor onvoldoende op eigen benen te staan. Een andere zorg is het gebrek aan zicht op [minderjarige] en de opvoedsituatie bij de moeder. Zowel de gecertificeerde instelling als de betrokken hulpverleningsinstanties lukt het onvoldoende om in contact te komen met [minderjarige] . Het is belangrijk dat er zicht komt op de ontwikkeling van [minderjarige] en dat hij individuele hulpverlening krijgt om de ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven een plek te geven. Daarbij komt dat er mogelijk sprake is van kind eigen problematiek bij [minderjarige] . Hiervoor is het nodig dat er psychodiagnostisch onderzoek bij [minderjarige] wordt afgenomen, zodat duidelijk wordt of en, zo ja, met welke problematiek hij kampt en de juiste behandeling ingezet kan worden. De rechtbank is er niet van overtuigd dat de hulpverlening in vrijwillig kader gerealiseerd wordt. De moeder ziet de zorgen over [minderjarige] niet in en geeft aan dat alles goed gaat met [minderjarige] . Daarbij komt dat de hulpverlening in het verleden onvoldoende van de grond is gekomen of is gestagneerd door toedoen van de moeder. Ook is de verstandhouding van de ouders nog steeds ernstig verstoord, waardoor de rechtbank de ouders niet in staat acht om op een constructieve manier met elkaar te communiceren en gezamenlijk beslissingen te nemen in het belang van [minderjarige] . Gelet op de forse zorgen die er nog zijn en de tijd die nodig is om de juiste hulpverlening voor [minderjarige] in te zetten, acht de rechtbank de verzochte duur van de ondertoezichtstelling passend en geboden. Aangezien de ondertoezichtstelling bij beschikking van 28 november 2023 reeds is toegewezen voor twee maanden, zal de rechtbank de ondertoezichtstelling verlengen voor de resterende duur van tien maanden (artikel 1:260, eerste lid, BW).
5.3.
Ook is de rechtbank van oordeel dat de machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding en tot onderzoek van zijn geestelijke gesteldheid (artikel 1:265b, eerste lid, BW). De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Er zijn inmiddels al geruime tijd – in ieder geval sinds 2020 – zorgen over de ontwikkeling van [minderjarige] . Ondanks de betrokkenheid van de gecertificeerde instelling zijn de zorgen onvoldoende weggenomen. In 2021 is het NIKA-traject ingezet. Vanuit NIKA zijn er zorgen geuit over de emotionele beschikbaarheid van de moeder en de manier waarop zij kon aansluiten bij de behoeften van [minderjarige] . De moeder is geadviseerd eigen behandeling te volgen om haar belaste verleden een plek te geven en haar schadelijke oudergedrag te stoppen. Hoewel duidelijk is dat de moeder GGZ-behandeling heeft gevolgd, geeft zij hierover geen inzicht aan de gecertificeerde instelling waardoor niet duidelijk is of de moeder op dit moment wel voldoende emotioneel beschikbaar is voor [minderjarige] en aan zijn behoeften kan voldoen. Ook is er traumabehandeling ingezet voor [minderjarige] om de ingrijpende gebeurtenissen in zijn leven een plek te geven. De GGZ-behandeling is in juli 2023 gestopt, maar niet positief afgerond. Het lukte niet om een ingang te vinden bij [minderjarige] om een samenwerkingsrelatie aan te gaan. Er is dus nog steeds sprake van onverwerkte trauma’s bij [minderjarige] , waarvoor de inzet van hulpverlening noodzakelijk is. Daarbij komt dat er mogelijk sprake is van kind eigen problematiek bij [minderjarige] , wat verder onderzocht moet worden en waar zo nodig passende hulpverlening voor ingezet moet worden. Verder is VUHP het afgelopen jaar ingezet in de opvoedsituatie bij de moeder. Ook dit traject is vroegtijdig beëindigd omdat de moeder VUHP onvoldoende binnenliet en er hierdoor niet aan de gestelde doelen gewerkt kon worden. De rechtbank oordeelt dat de gecertificeerde instelling in het kader van de ondertoezichtstelling voldoende hulpverlening getracht heeft in te zetten om de ontwikkelingsbedreiging van [minderjarige] weg te nemen. De gecertificeerde instelling heeft voldoende gemotiveerd dat ondanks toezeggingen van moeder bij eerdere zittingen zij onvoldoende heeft mee gewerkt aan de ingezette hulpverlening en het onmogelijk is gebleken om een goede samenwerkingsrelatie met haar aan te gaan. De zorgen kunnen daarom niet vanuit de thuissituatie worden weggenomen. Derhalve is er nu een situatie ontstaan waarin er geen andere mogelijkheid is dan de inzet van een zwaar middel als een uithuisplaatsing in het belang van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] . De machtiging tot uithuisplaatsing is nodig om een rustige en stabiele basis te creëren waarin [minderjarige] leert openstaan voor hulpverlening, zijn emotieregulatie en sociaal-emotionele vaardigheden kan vergroten en ruimte kan krijgen en voelen voor contactherstel met de vader. Het is belangrijk dat [minderjarige] traumabehandeling krijgt en er moet onderzocht worden of er sprake is van kind eigen problematiek. Aangezien er nog geen plek beschikbaar is en [minderjarige] tijd nodig zal hebben om te wennen aan een gezinshuis, acht de rechtbank een termijn van zes maanden passend en geboden. De rechtbank zal het verzoek tot de machtiging uithuisplaatsing toewijzen voor zes maanden en aanhouden voor het overige. Over zes maanden zal de rechtbank wederom naar de situatie van [minderjarige] kijken en beoordelen of – indien de gecertificeerde instelling het verzoek handhaaft – een langere uithuisplaatsing noodzakelijk is. De rechtbank verzoekt de gecertificeerde instelling om twee weken voor de nieuwe zitting een schriftelijke update aan de rechtbank en de belanghebbenden te zenden, waarin de gecertificeerde instelling in ieder geval opneemt of het verzoek wordt gehandhaafd, hoe de periode van de uithuisplaatsing is verlopen en welke hulpverlening er is ingezet.
5.4.
De rechtbank benadrukt dat een uithuisplaatsing naar zijn aard tijdelijk is. Het uitgangspunt daarbij is dat in beginsel steeds wordt teruggewerkt naar thuisplaatsing. De rechtbank geeft de moeder dan ook mee dat zij zich de komende periode moet inzetten voor de hulpverlening en moet samenwerken met de gecertificeerde instelling. Daarbij is het ook van belang dat de moeder inzicht geeft in haar eigen problematiek en gevolgde behandeling en de opvoedsituatie bij haar thuis.

6.De beslissing

De rechtbank:
6.1.
verlengt de ondertoezichtstelling van [minderjarige] tot 30 november 2024;
6.2.
verleent een machtiging tot uithuisplaatsing van [minderjarige] in een gezinsgerichte voorziening met ingang van 29 januari 2024 tot 29 juli 2024;
6.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
6.4.
houdt de behandeling van het verzoek tot de machtiging tot uithuisplaatsing voor het overige aan tot een nader te bepalen zitting bij de meervoudige kamer,
gelegen vóór 29 juli 2024;
6.5.
gelast de gecertificeerde instelling
uiterlijk twee wekenvoorafgaand aan de voornoemde zitting
een schriftelijke updateaan de rechtbank en de belanghebbenden te zenden;
6.6.
gelast de griffier tegen voormelde zittingsdatum op te roepen:
- Stichting Jeugdbescherming west Haaglanden;
- de moeder;
- de advocaat van de moeder: mr. F. Laros, gevestigd te Rotterdam;
- de vader;
- de stiefvader.
Deze beschikking is gegeven door mr. R. van Zeijst-Repelaer van Driel, mr. E.J. Stalenberg en mr. K.A.M. van der Zon, kinderrechters, en in het openbaar uitgesproken op 29 januari 2024, in aanwezigheid van mr. J.M. Dreef als griffier.
Voor zover in deze beschikking eindbeslissingen staan, kan hoger beroep tegen deze beschikking worden ingesteld:
- door de verzoekers en de belanghebbende(n) aan wie een afschrift van de beschikking is verstrekt of verzonden, binnen drie maanden na de dag van de uitspraak;
- door andere belanghebbenden binnen drie maanden na de betekening daarvan of nadat de beschikking aan hen op een andere wijze bekend is geworden.
Het hoger beroep moet, door tussenkomst van een advocaat, worden ingediend bij de griffie van het gerechtshof te Den Haag.