In deze zaak heeft het Gerechtshof 's-Hertogenbosch op 16 juni 2016 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verlenging van de ondertoezichtstelling van een minderjarige, hierna te noemen [kind]. De vader, die in hoger beroep ging tegen de beschikking van de rechtbank Oost-Brabant van 10 februari 2016, verzocht om vernietiging van deze beschikking en om de ondertoezichtstelling niet te verlengen. De rechtbank had de ondertoezichtstelling van [kind] verlengd tot 17 februari 2017, maar de vader betwistte de ontvankelijkheid van de GI en voerde aan dat de rechtbank procedureel onjuist had gehandeld.
Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen. Het hof oordeelde dat de ondertoezichtstelling ineffectief was gebleken, omdat de vader het de GI onmogelijk maakte om toezicht op [kind] te houden. De vader had geen hulpvraag en stelde voorwaarden aan de hulpverlening, waardoor de GI niet in staat was om haar wettelijke taak te vervullen. Het hof concludeerde dat de ondertoezichtstelling niet langer het geëigende middel was om de ontwikkelingsbedreiging van [kind] weg te nemen. De GI had overwogen om een uithuisplaatsing aan te vragen, maar oordeelde dat dit schadelijker zou zijn voor [kind] dan de huidige situatie.
Uiteindelijk heeft het hof de ondertoezichtstelling van [kind] met ingang van 16 juni 2016 opgeheven, waarmee de eerdere beschikking van de rechtbank werd vernietigd. Het hof bekrachtigde de beschikking van de rechtbank voor de periode van 17 februari 2016 tot 16 juni 2016, maar wees het verzoek tot verlenging van de ondertoezichtstelling af. Deze uitspraak benadrukt de zorgvuldigheid die vereist is bij het nemen van beslissingen over de ondertoezichtstelling van minderjarigen en de noodzaak om de belangen van het kind voorop te stellen.