ECLI:NL:RBDHA:2024:13213

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.29264 en NL24.29767
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van handboeien bij inbewaringstelling van asielzoeker en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over de rechtmatigheid van de handboeien die aan eiser, een Algerijnse asielzoeker, zijn aangelegd tijdens een gehoor voorafgaand aan zijn inbewaringstelling. Eiser was op 20 juli 2024 na strafrechtelijke detentie overgenomen en had een aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel ingediend. De rechtbank oordeelt dat de handboeien onrechtmatig zijn aangelegd, omdat eiser al op de plaats van gehoor was aangekomen en niet was verplaatst zoals bedoeld in de Ambtsinstructie. De rechtbank benadrukt dat de verwijzing naar de algemene politietaak niet voldoende is om het gebruik van handboeien te rechtvaardigen.

De rechtbank heeft ook de maatregel van bewaring beoordeeld, die was opgelegd op grond van de Vreemdelingenwet. Hoewel het gebruik van handboeien onrechtmatig werd geacht, maakte dit de maatregel van bewaring niet automatisch onrechtmatig. De rechtbank voerde een belangenafweging uit en concludeerde dat de belangen van de verweerder zwaarder wogen, gezien het onttrekkingsrisico van eiser en zijn agressieve gedrag tijdens het gehoor. Eiser had ook niet voldoende meegewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit.

De rechtbank verklaarde de beroepen ongegrond en wees de verzoeken om schadevergoeding af, maar veroordeelde verweerder wel in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-. De uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus en is openbaar gemaakt op 20 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.29264 en NL24.29767

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.H.K. van Middelkoop),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J.W.S. Boorsma).

Procesverloop

Bij besluit van 20 juli 2024 (bestreden besluit I) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen bestreden besluit I beroep ingesteld, dat door de rechtbank is geregistreerd onder nummer NL24.29264. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Op 24 juli 2024 heeft verweerder de maatregel opgeheven en aansluitend aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd (bestreden besluit II).
Eiser heeft tegen bestreden besluit II beroep ingesteld, dat door de rechtbank is geregistreerd onder nummer NL24.29767. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 5 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door mr. W.M. Blaauw, als waarnemer van zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
Het onderzoek is ter zitting aangehouden om verweerder in de gelegenheid te stellen een nadere reactie in te brengen. Verweerder heeft de bedoelde reactie op 5 augustus 2024 in het digitale dossier geplaatst. Eiser heeft hier op 6 augustus 2024 op gereageerd.
De rechtbank heeft op 6 augustus 2024 het onderzoek gesloten.

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser stelt de Algerijnse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [datum] 1995.
1.1
Eiser is op 20 juli 2024 na strafrechtelijke detentie overgenomen en opgehouden. Eiser heeft een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Daarop is aan eiser de maatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw opgelegd. Op 23 juli 2024 heeft hij zijn aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingetrokken. Verweerder heeft vervolgens op 24 juli 2024 de maatregel opgeheven en aansluitend aan eiser de maatregel op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd. De rechtbank beoordeelt in deze uitspraak beide maatregelen.
Bestreden besluit I
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest.
3. Eiser heeft aangevoerd dat hem tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling handboeien zijn aangelegd. Dit is in strijd met de Ambtsinstructie voor de politie, de Koninklijke marechaussee en andere opsporingsambtenaren (de Ambtsinstructie). Het gebruik van handboeien is ten behoeve van vervoer en verplaatsing, maar eiser was op dat moment al vervoerd.
3.1
Verweerder heeft zich in zijn nadere reactie op het standpunt gesteld dat in de omstandigheden op het moment van het gehoor aanleiding is gezien handboeien aan te leggen. De Ambtsinstructie is van toepassing voor “het vervoer of een verplaatsing”. Verweerder stelt zich op het standpunt dat ‘vervoer of een verplaatsing’ niet zo strikt moet worden opgevat dat dit ziet op vervoer of verplaatsing buiten het politie- of cellengebouw. Dat zou namelijk impliceren dat een gedetineerde binnen dat gebouw nooit geboeid mag worden. De tekst spreekt nadrukkelijk van ‘een verplaatsing’ waarmee iedere verplaatsing wordt bedoeld. Ook intern. Gedetineerden in de gang naar de rechtszaal kunnen geboeid worden door de parketpolitie, en geboeid gehoord worden door de rechter(commissaris) als daar gezien de eigen veiligheid aanleiding toe is. In dit geval is eiser verplaatst vanaf de plaats van aanhouding en was hij nog niet in zijn cel. Op het bureau stelde hij zich onverwacht agressief op. Het boeien was nodig, gezien de veiligheid van de ambtenaar en derden. Direct aansluitend op het boeien, dus zonder dat hij was afgekoeld, is eiser gehoord. Daarna is hij verplaatst naar zijn cel. Daarmee is het boeien geheel in overeenstemming met de Ambtsinstructie. Daarnaast wijst verweerder op de algemene politietaak, als paraplubepaling.
3.2
In artikel 22, aanhef en onder a en b, van de Ambtsinstructie is bepaald dat ten behoeve van vervoer of een verplaatsing de ambtenaar een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, handboeien kan aanleggen indien op grond van de feiten en omstandigheden redelijkerwijs gevaar valt te vrezen voor ontvluchting of de veiligheid van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.
In artikel 1, vierde lid, aanhef en onder q, van de Ambtsinstructie is neergelegd dat in de instructie onder verplaatsing wordt verstaan het overbrengen van een persoon binnen eenzelfde locatie, zonder dat hierbij een vervoermiddel wordt gebruikt.
3.3
Uit het proces-verbaal van gehoor van 20 juli 2024 blijkt dat eiser bij aankomst op de plaats van gehoor heeft aangegeven niet mee te willen werken aan het afnemen van zijn vingerafdrukken. Eiser reageerde “door zijn armen omhoog te houden en in de Arabische taal te schreeuwen richting de opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee. Hij maakte dreigende bewegingen door richting de opsporingsambtenaren te zwaaien met gebalde vuisten. Hierop is vreemdeling bij zijn arm gepakt om hem in bedwang te houden. Vreemdeling ging in het verzet en is onder controle naar de grond gebracht en geboeid. Vreemdeling vroeg om medische hulp en hierop is direct een ambulance verpleegkundige ter plaatse gekomen die na onderzoek aangaf dat er geen medische bijzonderheden waren.”
3.4
De rechtbank is van oordeel dat artikel 22, gelezen in samenhang met artikel 1, vierde lid, aanhef en onder q, van de Ambtsinstructie niet de grondslag kan vormen voor het aanleggen van handboeien in een situatie als deze. Daartoe is van belang dat uit het proces-verbaal van gehoor blijkt dat eiser al was aangekomen op de plaats van gehoor. Uit het proces-verbaal blijkt niet hij nadien is verplaatst als bedoeld in artikel 1, vierde lid, aanhef en onder q, van de Ambtsinstructie. De verwijzing naar de algemene politietaak, zonder te onderbouwen op welke bepaling verweerder zich baseert, is ook onvoldoende om het gebruik van de handboeien in dit geval te rechtvaardigen. Het gebruik van handboeien moet daarom onrechtmatig worden geacht. Het onrechtmatig gebruik van de handboeien maakt de maatregel van bewaring niet direct onrechtmatig: er moet een belangenafweging plaatsvinden. Deze belangenafweging zal de rechtbank hierna, in rechtsoverweging 5 maken.
4. Eiser voert verder aan dat verweerder de informatieplicht van artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft geschonden door de maatregel niet schriftelijk, in een taal die eiser verstaat, aan hem uit te reiken.
4.1
Tussen partijen is niet in geschil dat verweerder niet heeft voldaan aan alle vereisten van artikel 5.3, eerste lid, van het Vb door de maatregel niet schriftelijk, in een taal die eiser verstaat, aan hem uit te reiken. De schending van de informatieplicht maakt de maatregel pas onrechtmatig, als de met de bewaring gediende belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
5. Zoals hiervoor onder rechtsoverwegingen 3.4 en 4.1 is geoordeeld, is sprake van twee gebreken in het voortraject. In haar uitspraak van 23 mei 2019 [1] heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) geoordeeld dat een opeenstapeling van gebreken in het traject voorafgaand aan de vrijheidsontneming, zwaar weegt. Als verweerder zwaarwegende belangen heeft, is er ruimte de maatregel toch rechtmatig te achten. De rechtbank is van oordeel dat in dit geval de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt. Verweerder heeft erop gewezen dat ten aanzien van eiser een onttrekkingsrisico bestaat. Eiser verblijft naar eigen zeggen sinds 2020 onrechtmatig in Europa en is tijdens zijn eerdere asielprocedure met onbekende bestemming vertrokken. Gedurende die periode is eiser in contact geweest met politie en justitie. Verder blijkt uit het proces-verbaal van gehoor dat eiser niet wil meewerken aan zijn vertrek uit Nederland en heeft aangegeven dat hij niet terug gaat keren naar Algerije. Ook is van belang dat eiser niet in het bezit is van identificerende documenten. Daarnaast acht de rechtbank van belang dat eiser zich tijdens, dan wel kort voor, het gehoor agressief en dreigend gedroeg en zich heeft verzet tegen een poging om hem in bedwang te houden. Ten slotte is de rechtbank van oordeel dat eiser niet in zijn belangen is geschaad door het niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, uitreiken van de maatregel. Eiser is voorafgaand aan de inbewaringstelling gehoord met behulp van een voor hem verstaanbare tolk in het Arabisch en hij is ervan op de hoogte gebracht dat verweerder van plan is hem in bewaring te stellen. De redenen van de inbewaringstelling zijn mondeling met behulp van een tolk in eisers taal tijdens het gehoor aan eiser voorgehouden. Eiser is dus op de hoogte gebracht van de redenen van de inbewaringstelling voordat deze aanving. Voorafgaand aan het gehoor van 20 juli 2024 is eiser meegedeeld dat hij zich kan laten bijstaan door een advocaat, maar eiser heeft verklaard hier geen prijs op te stellen. Ook is in het proces-verbaal van gehoor vermeld dat eiser erop is gewezen dat hij contact kan (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van zijn land van herkomst. Eiser heeft hierop geantwoord dat hij hier geen gebruik van wil maken. Verder is eiser tijdens het gehoor gewezen op de hem toekomende procedurele rechten. Eiser heeft hiervan ook gebruik gemaakt, gelet op het feit dat hij binnen enkele dagen na de oplegging van de maatregel beroep hiertegen heeft ingesteld.
Deze feiten en omstandigheden, bezien in onderlinge samenhang, leiden de rechtbank tot het oordeel dat de belangenafweging in het voordeel van verweerder uitvalt.
6. Eiser voert verder aan dat hij niet wist dat hij de Europese Unie moest verlaten. Hij was er niet van op de hoogte dat aan hem een terugkeerbesluit was opgelegd. Dit is van belang, omdat onderliggend aan de maatregel er een terugkeerbesluit moet zijn.
6.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet. Op eiser rust geen terugkeerverplichting, nu hij zijn asielaanvraag in Nederland mag afwachten. Dat is ook de reden dat eiser op grond van artikel 59b, eerste lid, van de Vw in bewaring is gesteld. In dat artikel is immers bepaald dat de vreemdeling die rechtmatig verblijf heeft op grond van artikel 8, onder f, g of h, voor zover dit betrekking heeft op een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel, in bewaring kan worden gesteld. Aan deze maatregel van bewaring hoeft dan ook geen terugkeerbesluit ten grondslag te liggen.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
7. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de bewaring noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
7.1
Voor zover eiser in dit verband heeft aangevoerd dat hij het terugkeerbesluit niet heeft ontvangen en de zware grond onder 3c daarom niet op hem van toepassing is, oordeelt de rechtbank als volgt. Eiser heeft de overige zware gronden en de lichte gronden niet bestreden. Het is de rechtbank, ambtshalve toetsend, niet gebleken dat verweerder deze gronden niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan de conclusie dat de bewaring van eiser noodzakelijk is met het oog op de vaststelling van de identiteit of nationaliteit van eiser en met het oog op het verkrijgen van gegevens die noodzakelijk zijn voor beoordeling van een asielaanvraag. Deze gronden kunnen de maatregel ook dragen. De rechtbank ziet daarom geen aanleiding om wat eiser heeft aangevoerd, inhoudelijk te bespreken.
8. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd of voortduurt.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Gelet op het onrechtmatig gebruik van de handboeien, veroordeelt de rechtbank verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.
Bestreden besluit II
11. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat ten aanzien van eiser een risico bestaat dat hij zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, derde en vierde lid, van het Vb als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
11.1
Eiser heeft de zware en lichte gronden niet bestreden. Het is de rechtbank, ambtshalve toetsend, niet gebleken dat verweerder deze gronden niet ten grondslag heeft kunnen leggen aan de conclusie dat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken of de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Deze gronden kunnen de maatregel ook dragen.
12. Eiser heeft aangevoerd dat, omdat het bestreden besluit I onrechtmatig is, de zogenoemde schottentheorie niet opgaat en bestreden besluit II ook onrechtmatig is.
12.1
De rechtbank volgt eiser hierin niet, al omdat bestreden besluit I niet onrechtmatig wordt geacht.
13. Tot slot leidt ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is opgelegd of voortduurt.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af;
- veroordeelt verweerder in de zaak met nummer NL24.29264 in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.B. Klaus, rechter, in aanwezigheid van mr. drs. S.R.N. Parlevliet, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.