ECLI:NL:RBDHA:2024:13211

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
20 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.24874
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en de informatieplicht van de verweerder in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2024, wordt de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring van eiser beoordeeld. Eiser, van Marokkaanse nationaliteit, had op 6 januari 2024 een asielaanvraag ingediend, die niet in behandeling werd genomen omdat Duitsland verantwoordelijk was voor de inhoudelijke behandeling. De maatregel van bewaring werd opgelegd op 15 juni 2024, met als reden dat er een concreet aanknopingspunt was voor een overdracht onder de Dublinverordening en dat er een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. De rechtbank oordeelt dat de maatregel rechtmatig was, ondanks dat verweerder niet volledig voldeed aan de informatieplicht zoals vastgelegd in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit. De rechtbank concludeert dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de maatregel zijn gediend.

Eiser voerde aan dat hij niet gehoord was met een beëdigde tolk, maar de rechtbank stelde vast dat de verbalisant de Arabische taal voldoende beheerste en dat er geen communicatieproblemen waren. De rechtbank oordeelt dat de beroepsgrond van eiser niet slaagt. Daarnaast wordt vastgesteld dat de informatieplicht niet volledig is nageleefd, maar dat eiser niet in zijn belangen is geschaad, aangezien hij op de hoogte was van de redenen voor de bewaring en zijn procedurele rechten. De rechtbank wijst het beroep ongegrond en het verzoek om schadevergoeding af, zonder aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.24874

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.I. Vennik),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. W. Vrooman).

Procesverloop

Bij besluit van 15 juni 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59a, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep is ook een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft de maatregel van bewaring op 26 juni 2024 opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 1 juli 2024 op zitting behandeld. Partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Het oordeel van de rechtbank

Waarover gaat deze uitspraak?
1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of het opleggen en voortduren van de maatregel van bewaring rechtmatig was. De rechtbank is van oordeel dat dat het geval is en legt hieronder uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen.
Wat betrekt de rechtbank in haar beoordeling?
2. Eiser stelt van Marokkaanse nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 1972. Op 6 januari 2024 heeft eiser een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft deze aanvraag niet in behandeling genomen omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van die aanvraag. Verweerder heeft de Duitse autoriteiten verzocht om eiser terug te nemen en deze zijn hiermee akkoord gegaan. Aan eiser is vervolgens de vrijheidsontnemende maatregel op grond van artikel 59a van de Vw opgelegd.
3. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de maatregel nodig was, omdat een concreet aanknopingspunt bestond voor een overdracht als bedoeld in de Dublinverordening en een significant risico bestond dat eiser zich aan het toezicht zou onttrekken. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, tweede, derde en vierde lid, van het Vreemdelingenbesluit (Vb), als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3h. tot ongewenst vreemdeling is verklaard als bedoeld in artikel 67 van de Wet of tegen hem een inreisverbod is uitgevaardigd met toepassing van artikel 66a, zevende lid, van de Wet;
3l. een overdrachtsbesluit heeft ontvangen, hem op zijn initiatief een termijn is gesteld om uit eigen beweging te vertrekken naar de lidstaat die verantwoordelijk is voor de behandeling van zijn asielverzoek, en hij niet uit eigen beweging binnen deze termijn is vertrokken;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
4. Omdat de maatregel is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. Daarvoor moet de rechtbank beoordelen of de tenuitvoerlegging van de maatregel op enig moment voor de opheffing ervan onrechtmatig is geweest.
Is ten onrechte geen beëdigde tolk ingeschakeld?
5. Eiser heeft aangevoerd dat hij is gehoord zonder gebruik te maken van een beëdigde tolk. Hij heeft hierbij verwezen naar artikel 28 van de Wet beëdigde tolken en vertalers (Wbtv). Dit maakt de maatregel onrechtmatig, aldus eiser.
5.1
De rechtbank stelt vast dat eiser refereert aan het proces-verbaal van verhoor (HV12) van 15 juni 2024 dat is afgenomen. Blijkens dit proces-verbaal heeft de verbalisant eiser op die datum om 13:50 uur gehoord in de Arabische (Marokkaanse) taal. Daarbij is vermeld dat deze taal door de verbalisant en de vreemdeling in voldoende mate wordt beheerst. Dit verhoor heeft plaatsgevonden voor het gehoor over de inbewaringstelling, dat heeft plaatsgevonden op dezelfde dag, om 15:06 uur. De rechtbank overweegt dat eiser niet heeft aangevoerd dat de verbalisant de Arabische taal onvoldoende beheerste of dat er communicatieproblemen zijn geweest. Verder staat er in artikel 28 van de Wbtv dat in het kader van het vreemdelingenrecht onder meer de Immigratie- en Naturalisatiedienst en de politie uitsluitend gebruik maken van beëdigde tolken of vertalers. Uit dit artikel volgt echter niet dat een beëdigde tolk moet worden ingeschakeld als er geen tolk nodig is. Nu in dit geval niet is gebleken - en eiser ook niet heeft gesteld - dat een tolk nodig was, is dit artikel niet van toepassing. De beroepsgrond slaagt niet.
Heeft verweerder voldaan aan de informatieplicht als bedoeld in artikel 5.3 van het
Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb)?
6. Zoals de rechtbank eerder heeft overwogen [1] volgt uit de uitspraak van de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 2023 [2] dat
verweerder bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan een vreemdeling in ieder
geval schriftelijke informatie, in een taal die de vreemdeling verstaat, dient te verstrekken
waarin de mogelijkheid rechtsmiddelen aan te wenden en het recht op gratis rechtsbijstand
staan vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische
en feitelijke gronden van de bewaring.
6.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat aan de informatieplicht is voldaan, omdat een informatiefolder over de opgelegde maatregel aan eiser is uitgereikt in een taal die hij begrijpt. De rechtbank volgt verweerder hierin niet, al omdat deze folder en een vertaling daarvan niet in het dossier zitten. De rechtbank neemt daarom aan dat niet aan de informatieplicht van artikel 5.3 van het Vb is voldaan. Dit gebrek leidt niet direct tot gegrondverklaring van het beroep. In het geval van eiser is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het gebrek niet opweegt tegen de belangen die met de maatregel zijn gediend. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat eiser voorafgaand aan het opleggen van de maatregel is gehoord met behulp van een tolk (M110 Proces-Verbaal van gehoor (als bedoeld in art. 5.2 Vb 2000)) in een taal die hij verstaat en dat hij ervan op de hoogte is gebracht dat verweerder van plan is om hem in bewaring te stellen. Eiser is erop gewezen dat hij zich tijdens het gehoor kan laten bijstaan door een raadsman. Ook is in het proces-verbaal van gehoor vermeld dat eiser erop is gewezen dat hij contact kan (laten) opnemen met de diplomatieke of consulaire vertegenwoordiging van zijn land van herkomst.
6.2
Hoewel uit het dossier niet blijkt dat deze informatie bij de uitreiking van de
maatregel van bewaring schriftelijk in een voor eiser begrijpelijke taal aan hem kenbaar is
gemaakt, is eiser ook zonder deze schriftelijke kennisgeving op de hoogte geraakt van de
redenen van de bewaring en de hem toekomende procedurele rechten. Eiser heeft hiervan
ook gebruik gemaakt, gelet op het feit dat hij na de oplegging van de maatregel beroep
hiertegen heeft ingesteld. Er is niet gebleken dat eiser door het ontbreken van een
schriftelijke vertaling van de gronden van de bewaring in zijn belangen is geschaad. De
rechtbank is van oordeel dat het gebrek de maatregel niet onrechtmatig maakt.
6.3
Ook uit de uitspraak van de Afdeling van 24 juli 2020 [3] blijkt dat verweerder met het uitreiken van de genoemde informatiefolder niet aan zijn informatieplicht voldoet. Verder blijkt daaruit dat de rechtbank een belangenafweging moet maken – zoals de rechtbank hiervoor heeft gedaan. De Afdeling geeft verweerder een termijn van zes maanden, te rekenen vanaf 24 juli 2024, om zijn werkwijze zo aan te passen dat hij wel aan zijn informatieplicht voldoet. Ook gelet hierop ziet de rechtbank nu geen reden om consequenties te verbinden aan de omstandigheid dat verweerder in deze zaak nog niet heeft voldaan aan zijn informatieplicht. Ook deze beroepsgrond slaagt niet.
Is de maatregel om een andere reden onrechtmatig?
7. De rechtbank is ook ambtshalve niet gebleken dat de maatregel van bewaring onrechtmatig aan eiser is opgelegd.
Wat is de conclusie?
8. Het beroep is ongegrond. Daarom wijst de rechtbank ook het verzoek om schadevergoeding af.
9. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Kraefft, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.