In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Den Haag op 28 maart 2024 uitspraak gedaan in een verzoek tot billijke vergoeding van een werknemer, [verzoeker], na het einde van zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd met Refuels B.V. [verzoeker] had een arbeidsovereenkomst die eindigde op 30 september 2023 en verzocht om een billijke vergoeding van € 90.831,52 bruto, stellende dat het niet voortzetten van zijn arbeidsovereenkomst het gevolg was van ernstig verwijtbaar handelen van zijn werkgever. Hij voerde aan dat hij door zijn leidinggevenden was gekleineerd en gepest, en dat Refuels haar re-integratieverplichtingen niet was nagekomen.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [verzoeker] onvoldoende bewijs heeft geleverd voor het causaal verband tussen het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en het door hem gestelde ernstig verwijtbaar handelen van Refuels. De rechter oordeelde dat het niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst niet het gevolg was van het handelen van de werkgever, maar eerder van de onvrede van [verzoeker] over zijn functie en de weigerachtigheid om zijn taken uit te voeren. De kantonrechter heeft het verzoek van [verzoeker] afgewezen en hem veroordeeld in de proceskosten van € 949,-. De beschikking is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.