ECLI:NL:RBDHA:2024:13185

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
25 juli 2024
Publicatiedatum
19 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.23275
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtmatigheid van vreemdelingenbewaring en schadevergoeding na opheffing

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, op 25 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure over de rechtmatigheid van de vreemdelingenbewaring van eiseres, die door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid in bewaring was gesteld op 4 juni 2024. Eiseres, die de Georgische nationaliteit claimt, heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring, die op 12 juni 2024 door de staatssecretaris werd opgeheven. De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2024 behandeld, waarbij op verzoek van de gemachtigde van eiseres is besloten om het onderzoek ter zitting achterwege te laten en een schriftelijke procedure te volgen. De rechtbank heeft beoordeeld of de bewaring rechtmatig was en of eiseres recht heeft op schadevergoeding.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris zijn inspanningsverplichting heeft geschonden door geen uitzettingshandelingen te verrichten tijdens de strafrechtelijke detentie van eiseres. Dit gebrek in het voortraject leidt echter niet automatisch tot onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring. De rechtbank heeft vastgesteld dat er voldoende gronden waren voor de maatregel, waaronder het risico dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken, gezien haar illegale verblijf in Nederland sinds 2022 en haar eerdere veroordeling voor het gebruik van een vals identiteitsdocument.

Eiseres heeft ook aangevoerd dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000, maar de rechtbank oordeelt dat dit gebrek niet heeft geleid tot onrechtmatigheid van de maatregel. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding afgewezen, met de overweging dat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wegen dan de geconstateerde gebreken.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.23275
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , eiseres V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Inleiding

Op 4 juni 2024 heeft de staatssecretaris eiseres in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiseres is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 12 juni 2024 de maatregel van bewaring opgeheven in verband met de uitzetting van eiseres.
De rechtbank heeft het beroep op 17 juni 2024 op een zitting gepland. Op verzoek van de gemachtigde van eiseres en met instemming van de gemachtigde van de staatssecretaris heeft de rechtbank besloten om het onderzoek ter zitting achterwege te laten. In plaats daarvan heeft een schriftelijke procedure plaatsgevonden, waarna de rechtbank op 19 juni 2024 het onderzoek heeft gesloten.
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank of de bewaring van eiseres rechtmatig was.

Beoordeling door de rechtbank

1. Eiseres stelt dat zij de Georgische nationaliteit heeft en dat zij is geboren op [geboortedatum] 1988.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiseres schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van
artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiseres een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
Het dossier
3. Eiseres voert aan dat het dossier onvolledig is, omdat het strafdossier ontbreekt. Het strafdossier is van belang, omdat aan eiseres in de maatregel overtreding van artikel 231 van het Wetboek van Strafrecht wordt tegengeworpen en onder meer niet duidelijk is of eiseres vóór de strafrechtelijke aanhouding wel wist dat het bij haar aangetroffen identiteitsdocument vals was.
4. De beroepsgrond slaagt niet. In het dossier bevindt zich een uittreksel justitiële documentatie (van 4 juni 2024 en van 10 juni 2024) waaruit blijkt dat eiseres bij vonnis van 1 juni 2022, onherroepelijk geworden op 16 juni 2022, door de politierechter is veroordeeld tot 1 maand gevangenisstraf op grond van artikel 231, tweede lid, van het Wetboek van Strafrecht voor het op 14 maart 2022 in bezit hebben/gebruiken van een vals of vervalst identiteitsbewijs. Verder heeft eiseres in het gehoor voorafgaand aan de bewaring op 4 juni 2024 bevestigd dat zij destijds in het bezit was van een Grieks document dat niet persoonlijk van haar was. Eiseres verklaart in dit gehoor verder dat zij het document bij aankomst in Nederland van een vrouw genaamd [A] heeft gekregen om te kunnen werken en dat zij wel wist dat dat niet goed was. Uit dit alles blijkt afdoende dat eiseres in maart 2022 (opzettelijk) een vals identiteitsdocument heeft gebruikt, en dit mocht haar dus ook in de maatregel worden tegengeworpen. Het feit dat het (complete) strafdossier niet bij de stukken is gevoegd, is verder niet relevant.

De inspanningsverplichting

5. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting, omdat hij na de stafrechtelijke aanhouding (op 14 maart 2022) en ook tijdens de uiteindelijke strafrechtelijke detentie (vanaf 8 mei 2024) geen (uitzettings)handelingen heeft verricht.
6. De rechtbank stelt vast dat eiseres direct voorafgaand aan de bewaring, vanaf 8 mei 2024, in strafrechtelijke detentie heeft verbleven. De einddatum van deze detentie was, zo blijkt uit het proces-verbaal ophouding en onderzoek ex artikel 50 Vw van 8 mei 2024, bekend bij de staatssecretaris. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State volgt dat de staatssecretaris dan een inspanningsverplichting heeft om zoveel mogelijk te voorkomen dat een vreemdeling direct na afloop van zijn strafrechtelijke detentie in bewaring wordt gesteld. De staatssecretaris heeft in deze periode van strafrechtelijke detentie niets gedaan om de uitzetting naar Georgië voor te bereiden. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris hiermee zijn inspanningsverplichting heeft geschonden.
7. Er is dus een gebrek in het voortraject. Dit oordeel leidt er echter niet automatisch toe dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Bij het niet voldoen aan de inspanningsverplichting moet er een belangenafweging plaatsvinden. De rechtbank overweegt dat, zoals hierna zal blijken uit rechtsoverweging 12 en 13, er voldoende gronden voor de maatregel van bewaring zijn. Daaruit volgt dat er een risico was dat eiseres zich aan het toezicht zal onttrekken. Daar komt bij dat eiseres sinds 2022 illegaal in Nederland
verbleef, geen handelingen heeft verricht om zelfstandig te vertrekken en zich gedurende deze periode heeft onttrokken aan het toezicht op vreemdelingen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het geconstateerde gebrek niet maakt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. De ernst van dit gebrek weegt namelijk niet op tegen de belangen die met de bewaring van eiseres zijn gediend. De beroepsgrond slaagt niet.
De informatieplicht uit artikel 5.3 van het Vb
8. Eiseres voert verder aan dat bij de uitreiking van de maatregel geen schriftelijke toelichting is gegeven als bedoeld in artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb). Volgens eiseres maakt dit de bewaring onrechtmatig, omdat deze informatie haar ook niet duidelijk heeft kunnen worden in het gehoor voorafgaand aan de bewaring. Eiseres wijst er daartoe op dat zij in het gehoor heeft verklaard dat zij vanwege de taalbarrière niet goed kon communiceren, en dat toen niet is onderzocht of zij de tolk wel goed kon verstaan. Ook is in het gehoor niet aan haar medegedeeld op welke gronden zij in bewaring werd gesteld. Eiseres verwijst naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 15 december 2023.1
9. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris aan eiseres bij het uitreiken van het bestreden besluit ook een schriftelijke toelichting (informatiefolder) in de Georgische taal heeft verstrekt. Dat blijkt uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de bewaring. Uit openbare bron2 is de rechtbank bekend dat in deze informatiefolder geen melding is gemaakt van de gronden van de maatregel van bewaring en ook niet van de mogelijkheid om consulaire bijstand te vragen. In zoverre heeft de staatssecretaris dus niet voldaan aan het vereiste dat eiseres hieromtrent door middel van een schriftelijk stuk, in een taal die zij verstaat, in kennis wordt gesteld. Dit gebrek leidt niet onmiddellijk tot onrechtmatigheid van de opgelegde maatregel, maar tot een belangenafweging. Deze belangenafweging valt in het voordeel van de staatssecretaris uit. De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
10. Uit het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de bewaring blijkt dat eiseres is gewezen op de mogelijkheid om consulaire bijstand te vragen. De rechtbank ziet in het proces-verbaal geen aanknopingspunten dat eiseres deze mededeling niet heeft begrepen, of dat de communicatie via de tolk niet goed verliep. Aan het begin van het gehoor verklaarde eiseres dat zij een invalide zoon (eigenlijk: dochter, stelt eiseres in de beroepsgronden) heeft in Georgië die geopereerd moet worden. Eiseres werd toen emotioneel. Op de vraag wat de reden daarvoor was, verklaarde eiseres dat zij “daarover” vanwege de taalbarrière niet goed kon communiceren. Deze opmerking van eiseres beperkte zich dus tot dat onderwerp. Uit het proces-verbaal van het gehoor (pagina 2) blijkt ook dat eiseres na het gehoor telefonisch contact heeft opgenomen met de diplomatieke vertegenwoordiging van Georgië, de ambassade in Den Haag. Door de omstandigheid dat zij omtrent deze mogelijkheid niet schriftelijk in een taal die zij verstaat in kennis is gesteld, is zij dus niet in haar belang geschaad. Haar belang is ook niet geschaad door de omstandigheid dat zij niet schriftelijk in een taal die zij verstaat is geïnformeerd over de gronden van de maatregel van bewaring. Eiseres heeft bijstand gehad van een advocaat, haar gemachtigde, die eiseres via een piketmelding tijdig is toegewezen. Haar gemachtigde heeft op dezelfde dag namens eiseres beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring. Het kon
2 www.dienstterugkeerenvertrek.nl.
voor eiseres dus duidelijk zijn op welke gronden de maatregel van bewaring aan haar was opgelegd. De beroepsgrond slaagt niet.
De gronden van de maatregel van bewaring
11. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vorderde, omdat het risico bestond dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken en eiseres de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontweek of belemmerde. De staatssecretaris heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiseres:
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
en als lichte gronden vermeld dat eiseres:
4a. zich niet aan een of meer andere voor haar geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld.
12. De rechtbank is van oordeel dat de zware grond onder 3b feitelijk juist en voldoende gemotiveerd is. Eiseres heeft bij de autoriteiten geen melding gedaan van haar illegale verblijf in Nederland. Daarmee heeft zij zich aan het toezicht onttrokken. Het betoog van eiseres dat uit deze grond geen risico op onttrekking volgt, omdat de staatssecretaris wist dat zij wenste te vertrekken, en haar partner klaarstond om een vliegticket te tonen, treft geen doel. Uit de verklaringen van eiseres in het gehoor voorafgaand aan de bewaring blijkt dat het ticket nog niet geboekt was, maar dat haar partner dit ‘zou kunnen’ doen. Deze grond mocht dus aan eiseres worden tegengeworpen. Ook de zware grond onder 3g is feitelijk juist en voldoende gemotiveerd. Eiseres is op 14 maart 2022 aangehouden voor het in bezit hebben van een vals Grieks identiteitsbewijs. De rechtbank volgt eiseres niet in haar stelling dat nergens uit blijkt dat zij van dit document gebruik heeft gemaakt. Zoals in rechtsoverweging 4 is overwogen is eiseres in juni 2022 door de politierechter onherroepelijk veroordeeld voor het in bezit hebben/gebruiken van een vals of vervalst document, en heeft zij het gebruik van dit document in het gehoor voorafgaand aan de bewaring op 4 juni 2024 ook bevestigd.
13. De zware gronden onder 3b en 3g zijn al voldoende om de maatregel van bewaring te kunnen dragen. Daaruit volgde ook het risico dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. De geschilpunten over de overige gronden behoeven geen bespreking. De beroepsgrond slaagt niet.
Het lichter middel
14. Eiseres voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel. Zij heeft namelijk aangegeven dat zij wil meewerken aan terugkeer. Ook is haar dochter ernstig ziek, en de bewaring gaf haar onzekerheid over de vertrekdatum. Verder is zij eerder niet gewezen op de mogelijkheid om met hulp van IOM terug te keren. Eiseres merkt ook op dat in het gehoor voorafgaand aan de bewaring niet aan haar is teruggekoppeld waarom geen lichter middel wordt opgelegd.
15. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd dat niet kon worden volstaan met een lichter middel. Uit de gronden voor de maatregel en de motivering daarvan volgt dat er een risico was dat eiseres zich aan het toezicht zou onttrekken. Eiseres is al sinds 2022 illegaal in Nederland en heeft in deze periode geen handelingen verricht om naar Georgië terug te keren. Zij heeft zich ook niet gemeld bij de autoriteiten om hulp te krijgen bij haar terugkeer. De staatssecretaris hoefde in de verklaring van eiseres dat ze wil meewerken aan terugkeer en haar zorgen over haar dochter in Georgië dus geen aanleiding te zien om een lichter middel op te leggen. Verder is in het gehoor voorafgaand aan de bewaring aan eiseres uitgelegd dat zij in bewaring wordt gesteld onder meer omdat zij voldoende gelegenheid heeft gehad om zelfstandig terug te gaan naar Georgië. Er is dus ook aan eiseres uitgelegd waarom niet wordt volstaan met een lichter middel. De beroepsgrond slaagt niet.

Ambtshalve toetsing

16. De rechtbank moet ook ambtshalve toetsen of de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was. Op grond van de stukken en wat op de zitting is besproken, is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is.

Conclusie

17. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep ongegrond;
  • wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. Spelt, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
25 juli 2024

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.