ECLI:NL:RBDHA:2023:21154

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 december 2023
Publicatiedatum
10 januari 2024
Zaaknummer
NL23.37904
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatige vreemdelingenbewaring en schadevergoeding

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 december 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van vreemdelingenbewaring van eiser, die op 3 december 2023 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid was opgelegd. Eiser, die stelt de Turkse nationaliteit te hebben, was het niet eens met de maatregel en heeft beroep ingesteld, dat ook als verzoek om schadevergoeding werd aangemerkt. De behandeling van het beroep werd aanvankelijk uitgesteld omdat eiser op de zitting niet aanwezig kon zijn vanwege een verkeerde locatie. Op 14 december 2023 vond de zitting plaats, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk aanwezig was.

De rechtbank oordeelde dat eiser niet op de hoogte was gesteld van de redenen voor zijn bewaring, wat in strijd is met artikel 5.3 van het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank constateerde dat de informatiebrief die aan eiser was verstrekt, niet voldeed aan de vereisten, omdat deze niet specifiek genoeg was en niet in het dossier was opgenomen. Dit gebrek leidde tot de conclusie dat de maatregel van bewaring onrechtmatig was. De rechtbank benadrukte dat iemand die in zijn vrijheid wordt beperkt, moet weten waarom dit gebeurt, en dat de verantwoordelijkheid hiervoor bij de Staatssecretaris ligt.

De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en beval de opheffing van de maatregel van bewaring met terugwerkende kracht tot 15 december 2023. Tevens werd een schadevergoeding van € 1.300,- toegekend voor de onrechtmatige vrijheidsontneming gedurende 13 dagen. Daarnaast werd de Staatssecretaris veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 2.092,50. De uitspraak werd gedaan door rechter J.G. Nicholson en is openbaar gemaakt op 15 december 2023.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.37904
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.R.L.V.M. Kruik), en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Inleiding

Op 3 december heeft verweerder (de staatssecretaris) eiser in vreemdelingenbewaring (bewaring) gesteld, op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw).
Eiser is het hier niet mee eens en heeft beroep ingesteld. Dit beroep wordt ook aangemerkt als een verzoek om schadevergoeding.
Het beroep zou op 11 december 2023 op zitting worden behandeld, maar eiser bleek die dag in aanmeldcentrum [verblijfplaats 1] te verblijven in plaats van in [verblijfplaats 2] , waar de tolk was. De rechtbank heeft de zaak om die reden aangehouden.
De rechtbank heeft het beroep vervolgens op 14 december 2023 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen M. Koyuncu. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt dat hij de Turkse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1994.
De uitreiking van de maatregel van bewaring
2. Eiser voert aan dat de uitreiking van de maatregel van bewaring in strijd met artikel 5.3, eerste lid, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb) heeft plaatsgevonden. De staatssecretaris heeft hem bij de uitreiking van de maatregel van bewaring niet schriftelijk, in een taal die hij verstaat, op de hoogte gebracht van de redenen van bewaring en van de in het nationale recht vastgestelde procedures om het bevel tot bewaring aan te vechten, en van de mogelijkheid om gratis rechtsbijstand en vertegenwoordiging aan te vragen.
3. De rechtbank overweegt dat uit het dossier niet blijkt dat eiser bij de uitreiking van de maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat, is geïnformeerd over de aspecten die genoemd zijn in artikel 5.3, eerste lid, van het Vb. In de maatregel van bewaring staat weliswaar dat aan eiser de informatiebrief ‘Waarom u in bewaring bent gesteld’ is uitgereikt in de Turkse taal, maar deze is niet toegevoegd aan het dossier. De rechtbank kan dus niet vaststellen of er hiermee in het geval van eiser is voldaan aan de informatieplicht. Bovendien heeft de gemachtigde van verweerder ter zitting erkend dat in de informatiebrief slechts in het algemeen staat waarom de vreemdeling in bewaring is gesteld en geen op het individuele geval toegespitst overzicht bevat van de van toepassing zijnde feitelijke en juridische gronden van de bewaring. De rechtbank stelt daarom vast dat sprake is van een gebrek. Dit leidt niet zonder meer tot het oordeel dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Wel moet er een belangenafweging plaatsvinden. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 15 november 20231, waaruit dit volgt.
4. De rechtbank leidt uit die uitspraak af, dat de belangenafweging in die zaak in het nadeel van de vreemdeling uitviel omdat bij het gehoor voor de inbewaringstelling met behulp van een tolk met de vreemdeling was gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zou worden gesteld. Ook achtte de Afdeling van belang dat de staatssecretaris de vreemdeling al voordat het gehoor voor de inbewaringstelling was begonnen in kennis had gesteld van het recht op rechtsbijstand en dat de staatssecretaris ook een rechtsbijstandverlener had ingeschakeld. Omdat daarnaast vast stond dat de rechtsbijstandverlener afschriften van de maatregel had ontvangen en vervolgens namens de vreemdeling beroep had ingesteld, was de vreemdeling wel in staat gesteld tegen de vrijheidsbeneming rechtsmiddelen effectief uit te oefenen en was niet gebleken dat hij door het ontbreken van de vertaling in zijn belangen was geschaad.
5. In de zaak van eiser is dit anders. Uit het proces-verbaal van het gehoor voor inbewaringstelling blijkt namelijk niet dat met eiser is gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zou worden gesteld. Dit wordt ook bevestigd door de verklaringen van eiser ter zitting. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat eiser niet op de hoogte was van de juridische en feitelijke gronden van de bewaring. De rechtbank vindt dit een ernstig gebrek. Iemand die van zijn vrijheid wordt beroofd, moet namelijk weten wat daarvoor de redenen zijn. De rechtbank volgt de gemachtigde van verweerder niet in haar standpunt dat eiser door deze gang van zaken niet in zijn belangen is geschaad, omdat hij tijdens en na het gehoor voor inbewaringstelling bijstand had van zijn gemachtigde. In de uitspraak van 15 november 2023 heeft de Afdeling in r.o. 7.1 immers overwogen dat de plicht om de vreemdeling te informeren op verweerder rust. Het is daarom onvoldoende dat er een rechtsbijstandverlener wordt ingeschakeld die de vreemdeling kan informeren over de inhoud van de maatregel. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting terecht naar voren gebracht – samengevat – dat het niet haar taak is om uit de tijdens het gehoor gestelde te vragen, te destilleren welke juridische en feitelijke gronden mogelijk aan de bewaring ten grondslag worden gelegd of daarnaar te gissen. Tot slot overweegt de rechtbank dat eisers belang zwaar weegt, omdat hem zijn vrijheid is ontnomen. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de ernst van het gebrek in het geval van eiser niet opweegt tegen de belangen die met de bewaring zijn gediend. De beroepsgrond slaagt.
Conclusie
6. Het beroep is om deze reden al gegrond en de maatregel van bewaring is vanaf het moment van opleggen daarvan onrechtmatig. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking. De rechtbank beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 15 december 2023.
7. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien zij de opheffing van de maatregel van bewaring beveelt aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen. De rechtbank acht gronden aanwezig om een schadevergoeding toe te kennen voor 13 dagen onrechtmatige (tenuitvoerlegging van de) vrijheidsontnemende maatregel van 0 x € 130,- (verblijf politiecel) en 13 x € 100,- (verblijf detentiecentrum) = € 1.300,-.
8. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.092,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1,5 punten voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 837,- en een wegingsfactor 1). Omdat aan eiser een toevoeging is verleend, moet verweerder de proceskostenvergoeding betalen aan de rechtsbijstandverlener.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • beveelt de opheffing van de maatregel van bewaring met ingang van 15 december 2023;
  • veroordeelt de Staat der Nederlanden tot het betalen van een schadevergoeding aan eiser tot een bedrag van € 1.300,-, te betalen door de griffier en beveelt de tenuitvoerlegging van deze schadevergoeding;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.092,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.G. Nicholson, rechter, in aanwezigheid van mr. S.J. Valk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
15 december 2023

Documentcode: [documentcode]

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.