In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 27 februari 2023 ingediend, en de minister had de beslistermijn van zes maanden verlengd met negen maanden. Eiser heeft de minister op 6 juni 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een nader gehoor moet afnemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag moet bekendmaken. Tevens is de rechtbank van mening dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, en is openbaar gemaakt op 25 juli 2024. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. Eiser heeft recht op een tijdige beslissing op zijn aanvraag, en de rechtbank legt de minister een duidelijke termijn op om aan deze verplichting te voldoen.