In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. G. Ocak, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiseres diende haar aanvraag in op 15 december 2022, en de minister had de wettelijke termijn van zes maanden overschreden. Eiseres heeft de minister op 22 mei 2024 in gebreke gesteld, maar het beroep is pas na de ingebrekestelling ingesteld, wat de rechtbank als kennelijk gegrond heeft beoordeeld.
De rechtbank heeft besloten dat er geen zitting nodig was en heeft de minister een termijn van acht weken opgelegd om een nader gehoor af te nemen en vervolgens binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat hij de beslistermijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Dit is in overeenstemming met de artikelen 8:55d en 8:72 van de Algemene wet bestuursrecht, ondanks de Tijdelijke wet die eerder de mogelijkheid om een dwangsom op te leggen in asielzaken uitsloot.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de minister opgedragen om binnen zestien weken alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Eiseres heeft recht op een vergoeding van de proceskosten, die door de minister moet worden betaald, vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, en is openbaar gemaakt op 17 juli 2024.