In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 17 juli 2024 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. M.H.R. de Boer, had beroep ingesteld omdat de minister van Asiel en Migratie niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had zijn aanvraag op 7 februari 2023 ingediend, en de minister had de beslistermijn met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing uiterlijk op 16 mei 2024 genomen had moeten worden. Eiser heeft de minister op 16 mei 2024 in gebreke gesteld, maar heeft pas meer dan twee weken later beroep ingesteld.
De rechtbank oordeelde dat het beroep kennelijk gegrond was, omdat de minister niet binnen de wettelijk vereiste termijn had beslist. De rechtbank heeft de minister een termijn van acht weken opgelegd om een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens werd er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser kreeg ook een vergoeding voor de proceskosten van € 437,50 toegekend, omdat hij juridische bijstand had ingeschakeld.
De uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te beslissen op aanvragen en de gevolgen van het niet naleven van deze verplichtingen, waaronder de mogelijkheid van het opleggen van een dwangsom. De rechtbank heeft de uitspraak openbaar gemaakt en de partijen geïnformeerd over hun recht om in verzet te gaan tegen deze beslissing.