In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag uitspraak gedaan over een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat deze niet tijdig heeft beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser had zijn aanvraag op 6 juli 2022 ingediend, en de minister had de beslistermijn van zes maanden met negen maanden verlengd. Eiser heeft de minister op 26 januari 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van beroep. De rechtbank heeft het beroep kennelijk gegrond verklaard, omdat de minister niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit in deze zaak niet nodig was. De rechtbank overweegt dat de termijn van 21 maanden voor de beslistermijn is overschreden en legt de minister een nieuwe termijn op van acht weken om alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Eiser krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 437,50, omdat hij een professionele juridische hulpverlener heeft ingeschakeld.
De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka en is openbaar gemaakt op 17 juli 2024. De rechtbank heeft de minister opgedragen om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit te nemen op de aanvraag van eiser, en heeft de minister veroordeeld in de proceskosten van eiser.