In deze zaak heeft eiser, vertegenwoordigd door mr. R. Hijma, beroep ingesteld tegen de minister van Asiel en Migratie, omdat er niet tijdig is beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. Eiser diende zijn aanvraag in op 25 januari 2023, en volgens de wet had de minister binnen zes maanden moeten beslissen. Deze termijn werd echter met negen maanden verlengd, waardoor de beslissing uiterlijk op 1 mei 2024 genomen had moeten worden. Eiser heeft de minister op 1 mei 2024 in gebreke gesteld, maar heeft pas meer dan twee weken later beroep ingesteld, wat de rechtbank aanleiding gaf om het beroep kennelijk gegrond te verklaren.
De rechtbank heeft besloten dat er geen zitting nodig was en heeft de minister een termijn van acht weken gegeven om een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit op de aanvraag bekend te maken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de minister geen bestuurlijke dwangsom verschuldigd is, omdat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is op asielaanvragen voor bepaalde tijd. De rechtbank heeft echter wel bepaald dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
De uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka op 17 juli 2024, en de rechtbank heeft de proceskosten van eiser vastgesteld op € 437,50. Eiser krijgt gelijk in deze zaak, en de minister is verplicht om binnen zestien weken een besluit op de aanvraag bekend te maken.