Overwegingen
1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1997 en de Eritrese nationaliteit te hebben.
2. Op 14 mei 2015 heeft eiser voor het eerst een asielaanvraag ingediend in Nederland. Bij besluit van 14 januari 2016 heeft verweerder de door eiser gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst ongeloofwaardig geacht en de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder c, van de Vw.Het door eiser daartegen ingestelde beroep is door deze rechtbank, zittingsplaats Zwolle, bij uitspraak van 10 februari 2016 gegrond verklaard.De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder eisers gestelde identiteit, Eritrese nationaliteit en asielrelaas terecht ongeloofwaardig heeft geacht, maar dat de asielaanvraag ten onrechte is afgewezen als kennelijk ongegrond. De rechtbank heeft het besluit van 14 januari 2016 vernietigd en bepaald dat de rechtsgevolgen van dat besluit in stand blijven behoudens de vertrektermijn.
3. Op 17 augustus 2022 heeft eiser zijn tweede asielaanvraag ingediend. Hierbij heeft hij een geboorteakte en een schoolregistratie overgelegd om zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst alsnog aannemelijk te maken.
4. Deze aanvraag is bij besluit van 31 augustus 2023 niet-ontvankelijk verklaard op grond van 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Bij uitspraak van 23 november 2023 heeft deze rechtbank en zittingsplaats het ingestelde beroep gegrond verklaard en het besluit van 31 augustus 2023 vernietigd.De rechtbank heeft geoordeeld dat verweerder toepassing heeft kunnen geven aan artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw en de asielaanvraag niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren, maar dat het terugkeerbesluit niet voldoet aan de daaraan gestelde eisen. Het door eiser tegen deze uitspraak ingestelde hoger beroep is door de Afdelingop 14 december 2023 ongegrond verklaard.
5. Bij het bestreden besluit heeft verweerder opnieuw de tweede asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk verklaard op grond van 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw. Verweerder heeft overwogen dat niet is gebleken van nieuwe elementen en omstandigheden die relevant kunnen zijn voor de beoordeling van eisers asielaanvraag. De door eiser overgelegde geboorteakte en schoolregistratie zijn namelijk niet relevant. Uit documentenonderzoek van Bureau Documenten is gebleken dat de geboorteakte met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is en dat de legalisatie van dit document vals is. Bureau Documenten heeft geen uitspraak kunnen doen voor wat betreft de echtheid, opmaak en afgifte van de schoolverklaring vanwege een gebrek aan voldoende betrouwbaar vergelijkingsmateriaal. Verweerder heeft overwogen dat de omstandigheden waaronder en de wijze waarop eiser de schoolverklaring heeft verkregen afbreuk doen aan de mogelijke bewijskracht. Ook komt het de betrouwbaarheid van de schoolverklaring niet ten goede dat eiser reeds een ander niet echt bevonden document heeft overgelegd. Verweerder heeft verder overwogen dat hij heeft voldaan aan zijn vergewisplicht, doordat een medewerker de onderliggende stukken van het documentenonderzoek heeft bekeken. Tot slot heeft verweerder in het kader van het terugkeerbesluit gespecificeerd dat eiser dient terug te keren naar Soedan. Volgens eisers verklaringen woont hij sinds zijn derde levensjaar in Soedan, is hij daar naar school gegaan en spreekt hij de taal. Hieruit volgt dat eisers land van herkomst Soedan is en dat hij daar naartoe kan terugkeren.
6. Eiser voert het volgende aan. Verweerder heeft ten onrechte afgezien van het uitbrengen van een voornemen alvorens de asielaanvraag van eiser bij het bestreden besluit opnieuw niet-ontvankelijk te verklaren. Eiser is hierdoor in zijn belangen geschaad, omdat hij nu niet in de gelegenheid is gesteld om een zienswijze in te dienen. Daarnaast heeft verweerder ten onrechte de asielaanvraag niet-ontvankelijk verklaard, omdat wel degelijk sprake is van nieuwe relevante elementen en bevindingen. Met betrekking tot de geboorteakte voert eiser aan dat hem niet kan worden verweten dat de legalisatie niet in orde is, omdat hij in Nederland heeft verzocht om afgifte van dit document. Ook is ten onrechte geen bewijskracht toegekend aan de schoolverklaring. Dat sprake is van een verklaring die op verzoek is opgesteld, kan niet in het nadeel van eiser worden uitgelegd. Ook is het niet redelijk en onjuist dat verweerder heeft tegengeworpen dat de school geen objectieve bron is. Eiser doet veel moeite om zijn nationaliteit, identiteit en herkomst te onderbouwen. In dat kader heeft eiser twee verklaringen overgelegd van hulpverleners waaruit blijkt welke stappen eiser heeft ondernomen. Eiser wil de schoolverklaring laten legaliseren, echter heeft verweerder dit stuk, ondanks herhaalde verzoeken van eiser, nog niet aan eiser teruggegeven. Verder heeft ten onrechte voorafgaand aan het uitvaardigen van het terugkeerbesluit geen toets aan het verbod van refoulement plaatsgevonden. Eiser doet in dit kader een beroep op de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024en de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Roermond, van 13 maart 2023.Er is tevens een besluit- en vertrekmoratorium, voor zover dat gelet op de duur daarvan nog gelding heeft, van toepassing op eiser.
De rechtbank oordeelt als volgt.
7. Eiser wordt niet gevolgd in zijn betoog dat verweerder een voornemen had moeten uitbrengen alvorens het bestreden besluit te nemen. Verweerder heeft zich in het verweerschrift terecht op het standpunt gesteld dat uit artikel 3.119 van het Vben paragraaf C1/2.12 van de Vcniet volgt dat verweerder in dit geval gehouden was een voornemen uit te brengen. Er zijn voorts geen bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder toch aanleiding had moeten zien om een voornemen uit te brengen. Van belang daarbij is dat in de uitspraak van deze zittingsplaats van 31 augustus 2023 reeds geoordeeld was dat verweerder de asielaanvraag van eiser niet-ontvankelijk heeft kunnen verklaren, maar dat verweerder in een nieuw te nemen besluit een land van terugkeer moest noemen. De inhoud van het bestreden besluit noopt dan ook niet tot het oordeel dat voorafgaand aan het nemen daarvan een voornemen moest worden uitgebracht.
Nieuwe elementen of bevindingen
8. Verweerder heeft zich op goede gronden op het standpunt gesteld dat geen sprake is van nieuwe elementen of bevindingen die relevant zijn voor de beoordeling van de aanvraag. Er is reeds in rechte vastgesteld dat de door eiser overgelegde geboorteakte en schoolverklaring onvoldoende relevant zijn. Wat eiser heeft aangevoerd, geeft geen aanleiding om daarover nu anders te oordelen. Hoewel uit de overgelegde steunverklaringen blijkt dat eiser zijn best doet om de gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst te onderbouwen, heeft dit niet tot enig resultaat geleid. Dit is dan ook onvoldoende.
9. Verweerder heeft gelet op het voorgaande de tweede asielaanvraag van eiser bij het bestreden besluit opnieuw niet-ontvankelijk kunnen verklaren op grond van artikel 30a, eerste lid, aanhef en onder d, van de Vw.
10. Voor zover eiser aanvoert dat hij gehoord had moeten worden voordat verweerder het terugkeerbesluit heeft uitgevaardigd, wordt dit niet gevolgd. Verweerder heeft zich ter zitting terecht op het standpunt gesteld dat eiser al eerder in voldoende mate is gehoord over zijn verblijf in Eritrea en Soedan. Verweerder was gelet daarop niet gehouden eiser ook apart over het terugkeerbesluit te horen.
11. De rechtbank volgt eiser wel in zijn stelling dat verweerder geen terugkeerbesluit naar Soedan heeft kunnen opleggen zonder het risico op refoulement te beoordelen. Verweerder heeft zich ten onrechte op het standpunt gesteld dat uit de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024 volgt dat in dit geval geen toets aan het verbod van refoulement vereist is. Uit die uitspraak volgt dat verweerder de mogelijkheid van refoulement slechts realistisch kan onderzoeken tegen de achtergrond van een aannemelijke nationaliteit en herkomst van een vreemdeling. Daarbij heeft de Afdeling geoordeeld dat in het geval dat een vreemdeling zich in de samenwerking met verweerder onvoldoende coöperatief heeft opgesteld en daardoor in de asielprocedure de nationaliteit en herkomst niet aannemelijk zijn geworden, een verdere effectieve beoordeling van het risico op refoulement op het moment van het nemen van het terugkeerbesluit niet mogelijk is. Die beoordeling kan dan achterwege blijven. In het bestreden besluit heeft verweerder op basis van de verklaringen van eiser aannemelijk geacht dat Soedan eisers land van herkomst is. Daarnaast is geen sprake van een situatie waarbij eiser zich onvoldoende coöperatief heeft opgesteld tijdens de asielprocedure. Het enkele feit dat de geboorteakte met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid niet echt is, is daarvoor onvoldoende. Zoals uit de overgelegde steunverklaringen blijkt, tracht eiser zijn gestelde identiteit, nationaliteit en herkomst te onderbouwen. Er is dan ook sprake van een andere situatie dan aan de orde was in de uitspraak van de Afdeling van 8 mei 2024.
12. Het bovenstaande leidt tot het oordeel dat sprake is van een zorgvuldigheids- en motiveringsgebrek. Ook al ziet dit gebrek louter op het terugkeerbesluit, dit maakt deel uit van een meeromvattende beschikking.Dat betekent dat het hele bestreden besluit moet worden vernietigd, met inbegrip van het – op zichzelf wel rechtmatige – asielbesluit.
13. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit is in strijd met artikelen 3:2 en 3:46 van de Algemene wet bestuursrecht. De rechtbank vernietigt daarom het bestreden besluit. De rechtbank ziet geen reden om de rechtsgevolgen van het besluit in stand te laten, zelf in de zaak te voorzien of om een bestuurlijke lus toe te passen, omdat dat volgens de rechtbank geen doelmatige en efficiënte manier is om de zaak af te doen. Verweerder moet daarom een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding van zijn proceskosten. De proceskosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).