ECLI:NL:RBDHA:2024:13012

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
15 augustus 2024
Zaaknummer
NL22.4763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Nigeriaanse eiser wegens gebrek aan geloofwaardigheid van de vrees voor vervolging

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Rotterdam, wordt het beroep van een Nigeriaanse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De rechtbank oordeelt dat de vrees van de eiser voor vervolging door zijn ooms, de Massob en de Nigeriaanse autoriteiten niet aannemelijk is. De eiser, geboren in 1982, heeft in 2020 een asielaanvraag ingediend, waarin hij stelt problemen te ondervinden vanwege een koningschapskwestie binnen zijn familie en conflicten met de Massob, een beweging die streeft naar een onafhankelijke staat Biafra. De rechtbank concludeert dat de problemen met zijn ooms geloofwaardig zijn, maar dat er geen reden is om aan te nemen dat hij bij terugkeer naar Nigeria daadwerkelijk te vrezen heeft voor hen. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen concrete aanwijzingen heeft gepresenteerd die zijn vrees voor vervolging onderbouwen. Daarnaast acht de rechtbank de verklaringen van de eiser over problemen met de Massob en de Nigeriaanse politie ongeloofwaardig, omdat hij geen objectieve documenten heeft overgelegd die zijn beweringen ondersteunen. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de asielaanvraag door de minister van Asiel en Migratie terecht is, en verklaart het beroep ongegrond. De uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Rotterdam
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.4763

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser

(gemachtigde: mr. A.J.M. Mohrmann),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. M.H. van Kersbergen).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag om hem een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd te verlenen (de asielaanvraag). Verweerder heeft met het bestreden besluit van 25 februari 2022 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als ongegrond.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
De rechtbank heeft het beroep op 20 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, K.C. Okorie als tolk en de gemachtigden van partijen deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

1. Aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd komt de rechtbank tot het oordeel dat het beroep ongegrond moet worden verklaard. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en de afwijzing van zijn asielaanvraag als ongegrond in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
2. Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1982. Hij heeft op 19 augustus 2020 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
2.1.
Eiser legt aan zijn asielaanvraag – samengevat – het volgende ten grondslag.
Eiser heeft in de eerste plaats problemen ondervonden met zijn ooms, vanwege een koningschapskwestie. Zijn vader werd, zonder dat zijn vader hier ooit zelf van op de hoogte was, koning van zijn dorp. Dit leidde tot onenigheid binnen de familie, omdat zijn ooms (en na het overlijden van de oudste oom, de neef van eiser) hiermee problemen hadden. Sinds 2002 had eiser dan ook voortdurend problemen met zijn ooms. Zo verklaarde eiser door voodoo-praktijken van zijn ooms, meerdere keren te zijn vergiftigd. Eiser wijt ook al het leed dat hem in zijn leven is aangedaan aan zijn ooms en hij gelooft dat zijn zusje en later (in 2020) zijn vader door zijn ooms zijn vermoord. In de tweede plaats verklaart eiser dat hij problemen heeft ervaren met de Massob, een beweging die strijdt voor een onafhankelijke staat Biafra. De Massob verdenken eiser ervan een informant voor de Nigeriaanse politie te zijn. Eiser verkocht drugs (wiet) op straat. Eiser verklaart dat hij steekpenningen heeft betaald aan de Vigilante (een organisatie van bewakers en militante jongeren die door de dorpen zelf is georganiseerd), aan de politie, en aan de SAS (een speciale veiligheidsdienst), vanwege hun drugshandhaving in zijn verkoopgebied. Omdat eiser steekpenningen betaalde werd hij in tegenstelling tot de Massob, die ook drugs verkocht in het gebied, niet gecontroleerd door de drugshandhavers. Toen de politie op een dag steekpenningen bij eiser kwamen ophalen, hebben leden van de Massob hen daarop betrapt en hielden de Massob-leden de politieagent vast. Zij hebben die politieagent vervolgens dood gemaakt. In diezelfde week is eisers vriend [naam] opgepakt door de politie en heeft de politie in [naam] ’s rapport opgenomen dat eiser een crimineel was, lid was van de Massob en dat eiser samen met de Massob de politieagent heeft vermoord. Eiser vreest in de derde plaats door de autoriteiten te worden vervolgd vanwege de moord op de politieagent. Hij vreest bij terugkeer dus voor zijn ooms, de Massob, en de Nigeriaanse autoriteiten.
Het bestreden besluit
3. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
- identiteit, nationaliteit en herkomst;
- problemen vanwege troonsopvolging met ooms (tweede relevante element); en
- problemen met de Massob en de politie (derde relevante element).
3.1.
Verweerder acht de identiteit, nationaliteit en herkomst en de problemen vanwege de troonsopvolging met eisers ooms geloofwaardig, maar verweerder acht het niet aannemelijk dat eiser (bij terugkeer) te vrezen heeft voor zijn ooms. De problemen met de Massob-organisatie en de Nigeriaanse politie acht verweerder evenwel niet geloofwaardig. Gelet hierop doet er zich volgens verweerder geen asielgrond voor als bedoeld in artikel 29, eerste lid, aanhef en onder a of b, van de Vreemdelingenwet 2000 (de Vw).
Beoordeling (aan de hand van de beroepsgronden)
4. Ten aanzien van het geloofwaardig geachte tweede relevante element – de problemen vanwege troonsopvolging met eisers ooms – overweegt de rechtbank als volgt.
4.1.
Eiser vindt het onbegrijpelijk dat verweerder zijn verklaringen over de problemen vanwege de troonsopvolging geloofwaardig acht, terwijl verweerder het vervolgens niet aannemelijk acht dat hij te vrezen heeft voor zijn ooms. Eiser voert aan dat de problemen met betrekking tot de troonopvolging, alleen al vanwege de erfelijkheid van deze kwestie, niet zullen verouderen. Eiser heeft ook gewezen op verweerders werkinstructie (WI) 2014/10, waarin is te lezen dat verweerder moet beoordelen of de vermoedens van de vreemdeling over wat hem bij terugkeer te wachten staat, een aannemelijk gevolg zijn van de geloofwaardige relevante elementen, afgezet tegen wat bekend is over de situatie in het land van herkomst uit objectieve bronnen. Volgens eiser wordt de lat te hoog gelegd door verweerder en hij vindt het bestreden besluit onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd.
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht en in lijn met WI 2014/10 op het standpunt heeft gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij, bij een terugkeer naar Nigeria, te vrezen heeft voor zijn ooms. Dat al zijn verklaringen over de troonsopvolging aannemelijk en reëel worden bevonden, zoals eiser veronderstelt, volgt niet uit het bestreden besluit. Verweerder heeft hierover één concrete gebeurtenis in het relaas van eiser kunnen vaststellen en beoordeeld op geloofwaardigheid, namelijk de vechtpartij die binnen de familie van eiser in 2002 is ontstaan. Eiser verklaarde dat zij elkaar toen met flessen en blokstenen hebben geslagen, dat hij zijn neef met een glas op zijn hoofd heeft geslagen en dat hij daarvoor 2 jaar in de gevangenis heeft gezeten in Nigeria. Wat echter niet aannemelijk is gemaakt door eiser is dat hij sindsdien andere, daadwerkelijke problemen heeft ondervonden met zijn ooms. Hiertoe stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser het verdere leed wat hem zou zijn overkomen louter baseert op voodoo-praktijken en dat inherent aan voodoo is dat het een subjectieve vrees opwekt. Verweerder acht het begrijpelijk dat eiser bang is, maar dat maakt niet dat hij daadwerkelijk te vrezen heeft voor zijn ooms bij terugkeer. Verweerder betrekt in dit kader terecht dat de ‘vergiftigingen’ die eiser heeft aangevoerd volgens hem spiritueel zijn, wat voor eiser ook reden was om geen behandeling in het ziekenhuis in Nederland te ondergaan. Eiser wijt ook zijn actuele problemen (in Nederland) aan zijn oom, omdat zijn zus heeft aangegeven dat zijn ooms ‘hekserij’ gebruiken in de woning waar hij in Nigeria woonde. Verweerder stelt echter terecht dat dit allemaal niet iets is wat echt is en daadwerkelijk kan gebeuren; wat zodoende niet een objectieve vrees inhoudt. Ten aanzien van eisers objectieve vrees stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser geen concrete aanwijzingen heeft opgebracht dat zijn vader of zus door zijn ooms zijn vermoord. Daarbij heeft verweerder mogen betrekken dat als zijn ooms zijn vader inderdaad vanwege de troonsopvolging hadden willen vermoorden, zij geen 18 jaar zouden hebben gewacht. Verweerder stelt ook terecht dat eiser in de jaren dat hij in Nigeria was sinds het familiegevecht, van 2002 tot 2015, geen problemen heeft ondervonden, waardoor er ook geen reden is om te veronderstellen dat zij eiser nu wel zouden vermoorden. Verder stelt eiser dat er mensen bij zijn moeder langs zijn gekomen en haar hebben bedreigd – om eiser op te sporen –, maar verweerder stelt terecht dat eiser deze bedreiging niet heeft geconcretiseerd, hij heeft het immers enkel van zijn moeder gehoord. Al met al lag het op de weg van eiser om zijn gestelde vrees voor zijn ooms vanwege de troonsopvolging nader te objectiveren, waarin hij niet is geslaagd. Dat de problemen met de koningschapskwestie niet verouderen en eiser, zoals hij op zitting verklaarde, nog altijd wordt opgeroepen om naar Nigeria te komen door zijn ooms, heeft hij niet aannemelijk gemaakt. Bij een gebrek aan concrete aanknopingspunten heeft verweerder het terecht niet aannemelijk geacht dat eiser te vrezen heeft voor zijn ooms. Deze beroepsgrond slaagt niet.
5. Ten aanzien van het ongeloofwaardig geachte derde relevante element – de problemen met de Massob en de politie – overweegt de rechtbank als volgt.
5.1.
Eiser heeft aangevoerd dat verweerder hem ten onrechte er niet in volgt dat juist hij problemen kreeg met de politie. Eiser wijst op zijn verklaringen in de gehoren en stelt zich op het standpunt dat verweerder hem ten onrechte heeft tegengeworpen dat hij niet uit eigen beweging over het conflict tussen hem en de Massob heeft verklaard.
5.2.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers verklaringen, over dat hij door de Nigeriaanse politie wordt gezocht vanwege de dood van een politieagent door de Massob, ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft niet met objectieve documenten onderbouwd dat de autoriteiten naar hem op zoek zijn. Hij heeft het enkel van een van zijn klanten vernomen dat hij door de politie wordt gezocht. Dat is weinig en werkt niet in zijn voordeel. Met zijn verklaringen maakt eiser evenmin aannemelijk dat hij door de autoriteiten verantwoordelijk wordt gehouden voor de dood van de politieagent. Daarbij heeft verweerder terecht betrokken dat eiser niet meer aanwezig was toen de politieagent en de Massob, na eerst een woordwisseling te hebben gehad, met elkaar in gevecht gingen en de Massob op iedereen begon in te slaan. Verder waren er allerlei omstanders betrokken die zouden kunnen constateren dat eiser niet verantwoordelijk was voor de dood van de agent. Dat uitgerekend eiser alsnog zou worden gezocht en door de Nigeriaanse politie eiser van de moord wordt verdacht, enkel omdat zijn vriend [naam] die week was gearresteerd door de politie en zijn naam heeft opgegeven als zijnde een crimineel en Massob-lid, overtuigt niet. Het is immers ook niet aannemelijk dat [naam] , terwijl eiser hem al eerder een keer in bescherming heeft genomen, zijn naam op zo’n wijze opgeeft bij de politie in de hoop dat eiser hem van de politie komt ‘redden’, zoals eiser heeft verklaard.
De rechtbank ziet ook niet in dat verweerder niet heeft mogen betrekken bij zijn beoordeling dat eiser onvoldoende heeft verklaard over hoe de Massob die dag in conflict raakte met de politie. Wat verweerder aannemelijk acht is dat de Massob inderdaad met de politie in conflict kan raken, gelet op openbare informatie. Maar de Massob zou die dag aanwezig zijn omdat zij vermoedden dat eiser een politie-informant was. Het had volgens verweerder dan ook logischerwijs op de weg gelegen van de Massob dat zij met eiser in conflict raakte en niet enkel met de politieagent of de omstanders, op wie ze begonnen in te slaan. Een concrete verklaring hieromtrent van eiser ontbreekt. Dat heeft verweerder ook mogen betrekken bij zijn beoordeling. Weliswaar is eiser door de hoormedewerker gevraagd om wat beknopter te vertellen wat voor hem de directe redenen zijn geweest voor zijn vertrek uit Nigeria, maar de rechtbank volgt niet dat dit de reden voor eiser is geweest om meteen over te gaan op zijn verklaringen over het voormelde conflict tussen de Massob en de politie, en dat hij de gehele aanleiding van het conflict achterwege heeft moeten laten. Die uitleg is later in de procedure ook niet gegeven (bijvoorbeeld middels correcties en aanvullingen, indien eiser meende niet volledig te zijn geweest). Overigens blijkt uit het gehoor niet dat eiser ‘beknopter’ is gaan verklaren, enkel dat hij zijn verklaringen inzette op de gebeurtenissen die hij ten grondslag legt aan zijn asielrelaas. Zodoende ziet de rechtbank geen aanleiding om de uitspraak waarop eiser wijst van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 22 oktober 2021, ECLI:NL:RBDHA:2021:11512, analoog toe te passen.
Dat eiser door de Nigeriaanse autoriteiten wordt gezocht voor de moord op de politieagent heeft verweerder dan ook niet aannemelijk kunnen achten, nu een concrete aanwijzing daartoe ontbreekt in de verklaringen van eiser. Deze beroepsgrond slaagt ook niet.
5.3.
Eiser heeft verder aangevoerd dat verweerder ten onrechte een tegenstrijdigheid in zijn verklaringen over zijn vluchtverhaal heeft tegengeworpen en zijn vluchtverhaal ten onrechte als ‘onwaarschijnlijk’ heeft bestempeld. Hij stelt dat bij die beoordeling onvoldoende rekening is gehouden met het MediFirst-advies. Daarnaast vindt eiser dat verweerder in strijd met het arrest M.A. tegen Zwitserland van het EHRM, van 18 november 2014, ECLI:CE:ECHR:2014:1118JUD005258913, discrepanties in zijn verklaringen van doorslaggevende betekenis heeft geacht. Hij vindt dat de problemen die hij heeft ondervonden geloofwaardig dienen te worden bevonden.
5.3.1.
Eiser verklaarde, kort gezegd, te zijn ontsnapt aan de politie, SAS en/of Vigilante, toen hij naar het huis van zijn moeder terugkeerde om geld op te halen. Daar werd hij naar eigen zeggen belaagd en omsingeld door ongeveer tien personen, als onderdeel van een opgezet plan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat de gebeurtenissen die eiser omschrijft ongerijmd/ongeloofwaardig zijn. Naast dat verweerder het bevreemdend vond dat eiser pas maanden later, toevallig, werd opgemerkt door de mensen voor wie hij stelt te vrezen toen hij naar zijn moeder ging, heeft verweerder terecht opgemerkt dat eisers verklaringen over zijn ontsnapping – het moment dat een SAS-agent en de leider van de Vigilante eiser de rug toekeerden – niet te rijmen zijn met de omstandigheid dat hij door ongeveer tien personen was omsingeld. Het is volgens de rechtbank inderdaad onlogisch dat de SAS-agent en de Vigilante-leider eiser de rug toekeerden, terwijl eiser de persoon was die zij zochten en wilden hebben. Verweerder heeft ook eisers verklaring betrokken dat eiser, nadat hij aan de omsingeling is ontsnapt en met een machete in zijn rechterschouder is gestoken, over verschillende muren van huizen wist weg te vluchten, (over een afstand van vier kilometer), verderop op een weg is aangereden, bewusteloos is geraakt en naar het ziekenhuis is gebracht, waar hij s ’avonds vervolgens ook weer uit is ontsnapt. Verweerder heeft deugdelijk gemotiveerd waarom hij deze gang van zaken niet kan volgen. Zo stelt hij terecht dat het niet te rijmen is dat de belagers eiser niet achterna zouden zijn gekomen, hem minstens in de smiezen hadden kunnen hebben toen hij werd aangereden of dat zij hem alsnog hadden kunnen volgen en/of opsporen naar het ziekenhuis. Op basis van al zijn verklaringen over de ontsnapping in onderlinge samenhang bezien, met de nadruk dat eiser door tien personen zou zijn omsingeld, heeft verweerder niet ten onrechte het standpunt ingenomen dat die verklaringen afbreuk doen aan de geloofwaardigheid van het derde element. Dat verweerder om meer details had moeten vragen aan eiser volgt de rechtbank niet. Voor zover eiser nog heeft gesteld dat hij een litteken heeft van de gebeurtenis, kan enkel het hebben van een litteken niet bijdragen aan de geloofwaardigheid van het derde element. Het had immers op eisers weg gelegen om overtuigende verklaringen af te leggen.
5.3.2.
Eiser betoogt verder dat een enkele ‘verhaspeling’ van namen onder zijn gegeven omstandigheden ten onrechte niet verschoonbaar is geacht, onder verwijzing naar het advies van MediFirst, de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 5 januari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:7, het voormelde arrest van het EHRM en de WI 2014/10. Hoewel uit het MediFirst-advies van 31 augustus 2021 volgt dat eiser niet in staat is om alles ‘exact’ te herinneren, stelt verweerder zich terecht op het standpunt dat eiser geen ‘kleine details’ (of zoals eiser het noemt; een enkele verhaspeling van namen) zijn tegengeworpen. Eiser legt immers divergerende verklaringen af over wie de betrokken partijen bij de belaging en omsingelingen bij het huis van zijn moeder nu daadwerkelijk zijn geweest, terwijl dat juist de kern is van zijn asielrelaas (het is voor hem reden geweest om Nigeria te ontvluchten). Zo verklaart hij enerzijds dat de Vigilante en de politie hem bij het huis van zijn moeder belaagden en omsingelden, en anderzijds dat dit de Massob en een SAS-agent waren. Een derde scenario voegt eiser eraan toe in zijn zienswijze, door te stellen dat het de Vigilante en de SAS-agent waren die hem belaagden. Dat verweerder onvoldoende gemotiveerd heeft waarom hij deze tegenstrijdigheden tegenwerpt aan eiser, gelet ook op de Afdelingsuitspraak van 5 januari 2017, ziet de rechtbank niet in. Verweerder stelt immers ook terecht dat het op eisers weg lag om correcties en aanvullingen in te dienen indien het om een ‘verhaspeling’ zou zijn gegaan. Dat kan de rechtbank volgen aangezien de gehoren ook zijn opgesplitst en bijna een jaar na elkaar hebben plaatsgevonden. Ook getuigt het niet van een ongerechtvaardigde verwachting van verweerder dat eiser op het punt van de belaging en omsingeling consistent had moeten verklaren, waarbij hij terecht heeft betrokken dat eiser vlot zijn relaas vertelt en antwoordt op vragen die hem worden gesteld.
Er is ook geen aanleiding om te concluderen dat deze discrepantie in het relaas van eiser van doorslaggevende betekenis is geweest bij de geloofwaardigheidsbeoordeling. Verweerder benadrukt immers dat de exacte aanduiding van de belagers niet de enige tegenwerping in de besluitvorming is geweest, maar onderdeel vormt van het geheel. Daarnaast heeft verweerder namelijk terecht overwogen dat het onlogisch is dat eiser terug zou keren naar het huis van zijn moeder terwijl hij werd gezocht, en dat zijn beschreven ontsnapping, zoals onder 5.3.1. weergegeven, eveneens ongeloofwaardig moet worden geacht.
5.4.
Alles in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat het ongeloofwaardig is dat eiser problemen heeft ondervonden met de Massob, de Nigeriaanse politie, de Vigilante of de SAS-organisatie. De rechtbank ziet geen aanleiding voor het oordeel dat verweerder bij die beoordeling onvoldoende rekening heeft gehouden met het MediFirst-advies, of zijn overige medische omstandigheden (hij zou ten tijde van de gehoren zwaar onder medicatie zijn geweest). Uit het MediFirst-advies volgt immers dat er geen beperkingen zijn voor het horen ondanks eisers medische klachten, maar dat er wel beperkingen zijn voor het horen door zijn psychische klachten. Dat verweerder daar geen rekening mee heeft gehouden bij de beoordeling, is niet gebleken. Gelet hierop slagen de beroepsgronden niet.
6. In het bestreden besluit heeft verweerder verder overwogen dat, zelfs als de problemen met de Massob en de politie als geloofwaardig worden aangenomen, dit geen asielgrond oplevert. Dit komt omdat het een commuun delict betreft, waarbij eiser als drugsdealer wordt verdacht betrokken te zijn bij, of getuige te zijn van, de dood van een politieagent. Volgens eiser hangt verweerder hier een alternatief scenario aan. Dit is echter hypothetisch voor zover zou worden aangenomen dat eiser geloofwaardig heeft verklaard over de problemen met de Massob en de politie. Aangezien verweerder die verklaringen niet ten onrechte ongeloofwaardig heeft geacht, leidt dit standpunt van eiser niet tot een ander oordeel.
7. Tot slot heeft eiser aangevoerd dat bij de beoordeling van een reëel risico op ernstige schade bij een in zijn algemeenheid geloofwaardig en coherent asielrelaas een omkering van de bewijslast geldt. Eiser vindt dat hem een ‘overall credibility’ moeilijk kan worden ontzegd en hij wijst op een arrest van het EHRM, in de zaak J.K. and others v. Sweden, nr. 59166/12, van 23 augustus 2016. Naar wat de rechtbank begrijpt doet eiser hiermee impliciet ook een beroep op artikel 31, vijfde lid, van de Vw, maar dit slaagt niet. Nog daargelaten dat eiser niet heeft onderbouwd waarom hem ‘overall credibility’ zou moeten worden toegekend, volgt uit het voorgaande dat er geen aanwijzingen zijn dat eiser is blootgesteld aan vervolging of ernstige schade, of dat hij hiermee rechtstreeks wordt bedreigd. Dit zou namelijk een duidelijke aanwijzing zijn geweest dat de vrees van eiser voor vervolging gegrond is en dat het risico op ernstige schade reëel is, wat tot een omkering van de bewijslast had geleid. Verweerder heeft echter deugdelijk gemotiveerd waarom de tweede en derde relevante elementen niet leiden tot een asielvergunning.
Conclusie
8. Verweerder heeft de aanvraag terecht afgewezen als ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T. Boesman, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Feijtel, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.