In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2024, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld van een Turkse zelfstandige die bezwaar heeft gemaakt tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning voor ‘arbeid als zelfstandige’. De minister heeft de aanvraag afgewezen op basis van het niet voldoen aan het mvv-vereiste en het ontbreken van bijzondere individuele omstandigheden. De voorzieningenrechter oordeelt dat de aanscherping van het beleid voor Turkse zelfstandigen niet principieel kan worden beoordeeld in deze procedure, maar dat er wel een belangenafweging moet plaatsvinden. Hierbij komt het belang van de verzoeker, die niet kan worden uitgezet totdat op zijn bezwaar is beslist, zwaarder weg dan het belang van de verweerder om een restrictief beleid te handhaven. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe en verbiedt de uitzetting van de verzoeker totdat er een beslissing op het bezwaar is genomen. Tevens wordt de verweerder veroordeeld tot het vergoeden van het griffierecht en de proceskosten van de verzoeker.