ECLI:NL:RBDHA:2024:1301

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
7 februari 2024
Zaaknummer
NL24.2159
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroep bewaring met betrekking tot zicht op uitzetting naar Gambia en medische omstandigheden

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Gambiaanse vreemdeling. De vreemdeling, eiser, had beroep ingesteld tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die op 10 januari 2024 de maatregel van bewaring had opgelegd. Eiser stelde dat de maatregel onrechtmatig was, onder andere omdat er geen zicht op uitzetting was binnen een redelijke termijn en omdat zijn medische omstandigheden niet adequaat waren meegenomen in de beslissing. De rechtbank heeft vastgesteld dat het dossier compleet was en dat er een terugkeerbesluit en inreisverbod aan het dossier waren toegevoegd. De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op juiste gronden was gebaseerd, ondanks het feit dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat was geïnformeerd over de redenen van zijn bewaring. De rechtbank concludeerde dat de belangenafweging in het voordeel van de staatssecretaris uitviel, omdat er een onttrekkingsrisico was en er nog steeds zicht op uitzetting naar Gambia was. Eiser had ook geen overtuigende argumenten aangedragen die de onrechtmatigheid van de maatregel konden onderbouwen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.2159

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. R.W. Koevoets),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,

(gemachtigde: mr. G. Cambier).

Procesverloop

Bij besluit van 10 januari 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Eiser heeft zich akkoord verklaard met schriftelijke afdoening van het beroep. Eiser heeft op
24 januari 2024 de gronden van het beroep ingediend. Verweerder heeft op 26 januari 2024
een verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op 29 januari 2024 het onderzoek
gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [geboortedatum] 1999 en de Gambiaanse nationaliteit te hebben.
Terugkeerbesluit
2. Eiser meent dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, wegens het ontbreken van een rechtmatig terugkeerbesluit.
3. De rechtbank stelt vast dat het dossier inmiddels compleet is gemaakt. Het terugkeerbesluit van 23 juni 2023 en daarmee samenhangende inreisverbod van 10 januari 2024 zijn aan het dossier toegevoegd. De maatregel van bewaring mocht hierop gebaseerd worden.
Uitreiking conform artikel 5.3. van het Vb
4. De Afdeling [2] heeft bij uitspraak van 15 november 2023 [3] uiteengezet dat uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb volgt dat de informatie genoemd in die bepaling schriftelijk in een taal die de vreemdeling verstaat moet worden gegeven. De rechtbank stelt ambtshalve [4] vast dat verweerder dat in dit geval niet heeft gedaan. Verweerder heeft bij het uitreiken van de maatregel van bewaring aan eiser namelijk geen schriftelijk stuk in een taal die hij verstaat uitgereikt waarin de toegepaste juridische en feitelijke gronden van bewaring, de rechtsmiddelen én de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld. Aan eiser is weliswaar een informatiefolder in een taal die hij verstaat uitgereikt, maar hierin staat slechts algemene informatie (weliswaar over de mogelijkheid van kosteloze rechtsbijstand en van het instellen van een rechtsmiddel) en niet de redenen waarom specifiek eiser in bewaring is gesteld. Verweerder heeft dan ook niet (volledig) voldaan aan zijn uit artikel 5.3, eerste lid, derde zin, van het Vb voortvloeiende informatieplicht.
5. Het niet voldoen aan de informatieplicht maakt de maatregel van bewaring echter pas onrechtmatig als de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
6. De te maken belangenafweging valt in dit geval in het voordeel van verweerder uit. Dat eiser niet schriftelijk in een taal die hij verstaat op de hoogte is gesteld van de redenen van bewaring, betekent niet dat hij niet wist waarom hij in bewaring is gesteld. Tijdens het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling is met behulp van een tolk met eiser gesproken over de redenen waarom hij mogelijk in bewaring zal worden gesteld. Verder is eiser door middel van (in ieder geval) de informatiefolder, die is opgesteld in een taal die hij verstaat, op de hoogte gesteld van de mogelijkheid van het aanwenden van een rechtsmiddel en het verkrijgen van kosteloze rechtsbijstand. Eiser heeft ook kort na de oplegging van de maatregel, met behulp van een rechtsbijstandverlener, beroep ingesteld tegen de maatregel. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat niet is gebleken dat eiser in zijn belangen is geschaad. Hiertegenover staat dat het belang van verweerder bij het opleggen van de maatregel van bewaring. De rechtbank stelt ambtshalve vast dat een onttrekkingsrisico is gegeven, gelet op de (onbetwiste) aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. Dit maakt dat het belang van verweerder zwaar weegt. Er is dan ook geen sprake van dat de met de bewaring te dienen belangen niet in redelijke verhouding staan tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Zicht op uitzetting
7. Eiser stelt dat de maatregel van bewaring onrechtmatig is, omdat er geen zicht is op uitzetting binnen een redelijke termijn. De Afdeling heeft bij uitspraak van 4 augustus 2023 [5] geoordeeld dat sprake is van zicht op uitzetting. Nu is het zes maanden later en niet is gebleken van daadwerkelijke uitzettingen van personen zonder identiteitspapieren. Uit het vertrekgesprek blijkt dat DT&V [6] reeds in juli 2023 een vervangend reisdocument heeft aangevraagd bij de Gambiaanse ambassade. Tot op heden is niet gebleken van een presentatie bij de Gambiaanse autoriteiten, terwijl dat tot nu toe een voorwaarde is gebleken voor het verstrekken van een vervangend reisdocument. Er is überhaupt niet gebleken van een reactie op de aanvraag. Eiser stelt daarom dat de Gambiaanse autoriteiten geen lp [7] zullen verstrekken binnen een afzienbare periode.
8. De rechtbank ziet in wat eiser aanvoert geen aanleiding voor het oordeel dat op dit moment zicht op uitzetting binnen redelijke termijn ontbreekt. Zoals eiser heeft benoemd heeft de Afdeling bij uitspraak van 4 augustus 2023 bevestigd dat zicht op uitzetting naar Gambia aanwezig is. Niet is gebleken dat dit voor eiser anders is. Uit het verweerschrift blijkt dat verweerder acht maal schriftelijk heeft gerappelleerd over de lp-aanvraag bij de Gambiaanse autoriteiten, meest recentelijk op 4 januari 2024. De Gambiaanse autoriteiten hebben geen negatief antwoord gegeven op deze aanvraag en deze lp-aanvraag loopt nog steeds. Hierdoor kan op dit moment niet worden uitgesloten dat aan eiser binnen een redelijke termijn een lp zal worden verstrekt. Daar komt bij dat verweerder ook voor het plannen van een presentatie in persoon afhankelijk is van de Gambiaanse autoriteiten.
Medische omstandigheden
9. Eiser meent dat indien een vreemdeling medische bijzonderheden benoemt in het gehoor, deze moeten worden vermeld in de maatregel. Ook moet worden gemotiveerd waarom de maatregel gelet hierop niet onevenredig bezwarend is. Indien dit wordt geschonden is het niet reparabel. Hij verwijst naar de Afdelingsuitspraak van 5 april 2017. [8] Eiser heeft in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling aangegeven dat hij Olazapine gebruikt. Dit betreft zware medicatie. In de maatregel van bewaring wordt het gebruik van dit medicijn in het geheel niet genoemd. Er wordt slechts gerefereerd naar zijn ‘medische toestand’. Eiser stelt dat de toelichting in de maatregel van bewaring niet voldoet aan de door de Afdeling gestelde eisen en stelt om die reden dat de maatregel van bewaring van meet af aan onrechtmatig is.
10. Eiser heeft tijdens het gehoor juist verklaard dat hij momenteel geen Olazapine slikt en het goed met hem gaat. [9] Ook gaf hij aan dat de medische dienst het niet nodig vond dat eiser het medicijn gebruikt. Niet is te volgen dat verweerder naar aanleiding van deze verklaringen expliciet het medicijn had moeten noemen in de motivering van het lichter middel. Verweerder kan dan volstaan met het benoemen van eisers medische toestand en de medische voorzieningen waar eiser toegang tot heeft in het detentiecentrum. De rechtbank acht de door verweerder opgenomen overweging in de maatregel dan ook voldoende.
Ambtshalve toets
11. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing ook overigens niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
Conclusie
12. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
13. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. [10]

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl
De uitspraak is uitgesproken en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858 en - in aansluiting hierop - ook de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.
6.Dienst Terugkeer en Vertrek.
7.Laissez-passer.
9.Pagina 3 van het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel van 10 januari 2024 (M110).
10.Zie rechtsoverweging 10 van de Afdelingsuitspraak van 15 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4180.