In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Somalische nationaliteit, op 10 november 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de minister op 24 april 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft eiser op 20 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn voor de minister om op de aanvraag te beslissen is verstreken op 10 februari 2024. Eiser heeft de minister rechtsgeldig in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser kennelijk gegrond is. Gezien de jurisprudentie, waaronder ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353, legt de rechtbank een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister binnen acht weken na de uitspraak een besluit moet nemen op de asielaanvraag. De rechtbank stelt dat de minister een dwangsom van € 100,- per dag moet betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Tevens veroordeelt de rechtbank de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.