In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Turkse nationaliteit, op 3 januari 2023 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 24 april 2024. Eiser heeft vervolgens op 20 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De rechtbank constateert dat de beslistermijn van de minister is verstreken en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is kennelijk gegrond.
De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister uiterlijk op 28 november 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn een zorgvuldige beslissing te nemen. Tevens wordt de minister veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast worden de proceskosten van eiser vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, en openbaar gemaakt op 15 augustus 2024.