In deze zaak heeft eiser, van Iraanse nationaliteit, op 21 januari 2023 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de minister op 23 april 2024 in gebreke gesteld, maar de minister heeft geen verweerschrift ingediend. Eiser heeft vervolgens op 13 mei 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. De wettelijke beslistermijn voor de minister om te beslissen op de aanvraag is verstreken op 21 april 2024. Aangezien eiser de minister rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en er meer dan twee weken zijn verstreken, is het beroep kennelijk gegrond. De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister binnen zestien weken na de uitspraak een besluit moet nemen. Tevens moet de minister een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de minister in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.