ECLI:NL:RBDHA:2024:12930
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beroep tegen niet tijdig beslissen op aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis
In deze zaak heeft eiser op 3 april 2024 en op 1 juli 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag om verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis voor vier personen. De rechtbank heeft op basis van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. Eiser had de aanvraag op 13 september 2023 ingediend, en verweerder had op grond van de Vreemdelingenwet 2000 binnen 90 dagen moeten beslissen. De rechtbank oordeelt dat de termijn voor het nemen van een besluit is verstreken zonder dat er een besluit is genomen. Eiser heeft verweerder op 12 juni 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld, waarna het beroep op 1 juli 2024 is ingesteld. De rechtbank verklaart het beroep kennelijk gegrond.
Verweerder had verzocht om het beroep pas in behandeling te nemen op het moment dat de aanvraag in behandeling kon worden genomen, maar de rechtbank ziet geen aanleiding om de behandeling aan te houden. De rechtbank legt verweerder een termijn op van twee weken om een besluit bekend te maken, met de mogelijkheid om deze termijn te verlengen in bijzondere gevallen. De rechtbank oordeelt dat bij aanvragen om gezinshereniging bij een houder van een asielvergunning sprake is van een bijzonder geval, en legt een langere beslistermijn op.
De rechtbank bepaalt dat verweerder binnen acht weken na verzending van de uitspraak een besluit moet nemen, met een dwangsom van € 100 per dag voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, tot een maximum van € 7.500. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 13 augustus 2024.