ECLI:NL:RBDHA:2024:129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 januari 2024
Publicatiedatum
9 januari 2024
Zaaknummer
SGR 22/4628
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Inhouding op bijstandsuitkering voor gezamenlijke schulden van echtpaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 10 januari 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen een echtpaar en het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn over de inhouding van een bedrag op hun bijstandsuitkering. Het college had besloten om vanaf 1 september 2022 maandelijks € 77,80 in te houden op de bijstandsuitkering van eisers om gezamenlijke schulden af te lossen. Eisers, die sinds 25 augustus 2011 een bijstandsuitkering ontvangen, hebben bezwaar gemaakt tegen dit besluit, omdat zij van mening zijn dat het aflosbedrag te hoog is vastgesteld en dat rekening gehouden moet worden met de gezondheidstoestand van eiser, die lijdt aan longkanker.

De rechtbank heeft vastgesteld dat het college de inhouding van het aflosbedrag terecht heeft doorgevoerd. De rechtbank oordeelt dat de beslagvrije voet, die 95% van de bijstandsnorm bedraagt, van toepassing is op de gehele bijstandsuitkering van het echtpaar. Dit betekent dat het college bevoegd is om een aflosbedrag van 5% van de bijstandsuitkering in te houden. De rechtbank heeft ook overwogen dat de eerdere vaststellingen van lagere aflosbedragen op fouten berustten en dat het college niet verplicht is om deze fouten te herhalen. De rechtbank concludeert dat het college voldoende zorgvuldig heeft gehandeld en dat de gevolgen van het bestreden besluit niet onevenredig zijn in verhouding tot de doelen die ermee gediend worden.

Uiteindelijk heeft de rechtbank het beroep van eisers ongegrond verklaard, waardoor de maandelijkse inhouding op de bijstandsuitkering in stand blijft. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 22/4628

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 10 januari 2024 in de zaak tussen

[eiser], eiser, en
[eiseres], eiseres, beiden uit [woonplaats]
(gemachtigde: mr. S. van Buuren),
en

het college van burgemeester en wethouders van Alphen aan den Rijn, verweerder

(gemachtigde: mr. B.A. Veenendaal).

Inleiding

1.1.
Deze uitspraak gaat over de inhouding van een bedrag van € 77,80 per maand op de bijstandsuitkering van eisers om schulden af te lossen.
1.2.
Bij besluit van 4 mei 2022 heeft het college besloten om dat bedrag vanaf 1 september 2022 in te houden. Eisers hebben bij het college bezwaar gemaakt tegen dat besluit. Bij besluit van 23 juni 2022 heeft het college op dat bezwaar beslist. Daarbij is het college gebleven bij het besluit van 4 mei 2022.
1.3.
Eisers hebben bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar. Met deze uitspraak beslist de rechtbank op dat beroep.
1.4.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 19 december 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van het college.

Achtergrond van het bestreden besluit

2.1.
Eisers zijn met elkaar getrouwd en ontvangen sinds 25 augustus 2011 een bijstandsuitkering voor levensonderhoud. Zij hebben bij het college gezamenlijke schulden openstaan. Daarbij gaat het om leningen op grond van het Besluit bijstandverlening zelfstandigen 2004 die terugbetaald moeten worden, om inkomsten die ten onrechte niet met de uitkering zijn verrekend en om een boete wegens het niet melden van die inkomsten.
2.2.
Bij vonnis van 15 augustus 2016 heeft de rechtbank de toepassing van de schuldsaneringsregeling op eiser uitgesproken. Bij vonnis van 1 oktober 2019 heeft de rechtbank in het kader van de schuldsanering aan eiser een schone lei verleend. Dat betekent dat vorderingen van schuldeisers op hem niet meer afdwingbaar zijn. Eiseres heeft niet deelgenomen aan de schuldsaneringsregeling. Het college heeft daarom besloten om eiseres aansprakelijk te stellen voor de schulden en om als aflossing maandelijks een bedrag in te houden op de bijstandsuitkering. Bij besluit van 15 september 2020 is dat bedrag vastgesteld op € 75,65. De gezamenlijke schulden van eisers bedroegen toen € 26.739,70. Bij besluit van 12 november 2020 heeft het college het besluit van 15 september 2020 herzien en de aflossingsverplichting van eiseres vastgesteld op € 29,08 per maand.
2.3.
Bij het besluit van 4 mei 2022 heeft het college het aflosbedrag opnieuw vastgesteld. Het heeft daarbij besloten om voor de periode maart tot en met augustus 2022 in verband met verhoogde woonlasten de beslagvrije voet zodanig te verhogen dat er geen ruimte is om schulden af te lossen met de bijstandsuitkering. Voor die periode heeft het college dus geen geld ingehouden op de uitkering om schulden af te lossen. Het college heeft verder besloten om vanaf 1 september 2022 maandelijks € 77,80 in te houden op de bijstandsuitkering. Dit komt neer op 5% van de bijstandsnorm voor gehuwden. Op grond van artikel 475dc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) bedraagt bij lage inkomens de beslagvrije voet immers 95% van het inkomen, zodat in ieder geval 5% van het inkomen ingezet moet worden om schulden af te lossen. Het college is daarbij ervan uitgegaan dat een bijstandsuitkering ondeelbaar is, zodat een beslag of verrekening ten laste van een van beide gehuwden de volledige bijstandsuitkering raakt.
2.4.
Bij het in beroep bestreden besluit heeft het college, in navolging van het advies van een externe adviseur, het besluit van 4 mei 2022 ongewijzigd in stand gelaten.

Beoordeling door de rechtbank

Wat vinden eisers?
3. Eisers vinden dat het college het aflosbedrag te hoog heeft vastgesteld. Zij voeren aan dat het voor eiser bestemde gedeelte van de bijstandsuitkering niet moet worden meegenomen in de beslagvrije voet, aangezien hij in het kader van de schuldsaneringsregeling een schone lei heeft gekregen en dus niet meer aansprakelijk is voor de in dat traject meegenomen schulden. Ook wijzen zij erop dat het college het maandelijkse aflosbedrag eerder op € 29,08 heeft vastgesteld. Omdat de omstandigheden niet zijn veranderd, zien zij niet in waarom het aflosbedrag is verhoogd naar € 77,80. Eisers voeren ook aan dat rekening moet worden gehouden met de gezondheidstoestand van eiser. Bij hem is longkanker geconstateerd, waarvoor hij zware behandelingen moet ondergaan. De stress als gevolg van zijn slechte financiële situatie draagt niet bij aan zijn herstel. Door de kosten in verband met zijn gezondheidstoestand, zoals voor de aanschaf van medicijnen, vrezen eisers niet meer rond te kunnen komen van hun uitkering. Volgens eisers zijn de gevolgen van het bestreden besluit voor hen onevenredig in verhouding tot de met het besluit te dienen doelen. Daarnaast is het besluit volgens hen onzorgvuldig voorbereid, omdat onvoldoende rekening is gehouden met hun omstandigheden.
Wat vindt het college?
4. Het college vindt dat het het aflosbedrag juist heeft vastgesteld. Uit de toelichting op artikel 475dc, tweede lid, Rv [1] leidt het college af dat de wetgever heeft beoogd een bijstandsuitkering als ondeelbaar aan te merken, zodat de inhouding bij een van de gehuwden de volledige bijstandsuitkering raakt. De buitengewoon onfortuinlijke medische ontwikkelingen doen daar volgens het college niet aan af.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat het college het aflosbedrag niet te hoog heeft vastgesteld. De rechtbank baseert dit oordeel op de volgende overwegingen.
De beslagvrije voet betreft de hele bijstandsuitkering
6.1.
Op grond van artikel 300 van de Faillissementswet werkt de schuldsaneringsregeling niet ten voordele van medeschuldenaren. Dat aan eiser een schone lei is verleend, neemt dan ook niet weg dat eiseres aansprakelijk is voor gezamenlijke schulden. In overeenstemming hiermee heeft het college eiseres aansprakelijk gesteld voor de bijstandsschulden die zij samen met eiser heeft.
6.2.
Gelet op artikel 4:93, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht mag het college de schulden niet met de bijstandsuitkering verrekenen voor zover beslag daarop nietig zou zijn. Dit betekent dat het college de regels over de beslagvrije voet moet respecteren. De beslagvrije voet is het deel van het inkomen waarop geen beslag mag worden gelegd zodat de betrokkenen voldoende middelen overhouden om in de fundamentele kosten van het levensonderhoud te kunnen voorzien.
6.3.
Op grond van artikel 475dc, tweede lid, Rv en artikel 10, aanhef en onder a, van het Besluit beslagvrije voet bedraagt voor de ontvanger van een bijstandsuitkering de beslagvrije voet 95% van de voor hem geldende bijstandsnorm, verminderd met eventuele inkomsten. De bijstandsnorm is de hoogte die een bijstandsuitkering zonder aftrek van inkomsten heeft.
6.4.
Het college is bij de berekening van de beslagvrije voet terecht uitgegaan van de gehele bijstandsuitkering die eisers ontvangen. Het gaat immers om één uitkering die voor hen samen bestemd is. Dit volgt uit verschillende bepalingen van de Participatiewet (Pw). Zo komt op grond van artikel 11, vierde lid, van de Pw het recht op bijstand echtgenoten gezamenlijk toe, tenzij een van hen geen recht op bijstand heeft. In overeenstemming daarmee wordt het recht op algemene bijstand in artikel 19 van de Pw aangeduid als een recht van een alleenstaande of een gezin en moeten echtgenoten op grond van artikel 43, tweede lid, van de Pw bijstand samen aanvragen. De artikelen 20, 21 en 22 van de Pw stellen de bijstandsnorm voor gehuwden op één bedrag vast. Daaraan ligt het uitgangspunt ten grondslag dat gehuwden de kosten van de gezamenlijke huishouding en huisvesting samen dragen. [2] Weliswaar wordt op grond van artikel 45, vierde lid, van de Pw de algemene bijstand in beginsel aan ieder van de echtgenoten voor de helft uitbetaald, maar dat neemt, gezien de eerder genoemde bepalingen van de Pw, niet weg dat het gaat om een uitkering die voor hen samen bestemd is. Artikel 45, vierde lid, van de Pw biedt bovendien de mogelijkheid om op gezamenlijk verzoek van de echtgenoten de gehele bijstand aan een van hen uit te betalen. Overigens heeft eiser ter zitting verklaard dat de bijstandsuitkering van eiseres en hem volledig wordt uitbetaald op hun gezamenlijke rekening.
6.5.
In de door het college aangehaalde toelichting op artikel 475dc, tweede lid, Rv wordt bevestigd dat de wetgever met deze bepaling voor ogen heeft gehad dat bij gehuwden de beslagvrije voet wordt berekend op basis van de volledige gehuwdennorm, ook als slechts een van de gehuwden aansprakelijk wordt gesteld:
“Bij de voorgestelde wijziging is rekening gehouden met de ondeelbaarheid van de bijstandsuitkering. Deze ondeelbaarheid houdt in dat de bijstand de gehuwden (of met hen gelijkgestelden) gezamenlijk toevalt en niet ieder voor de helft. In dat licht raakt een beslag ten laste van een van beide gehuwden ook de volledige bijstandsuitkering en bedraagt de beslagvrije voet daarom ook 95% van de desbetreffende gehuwdennorm.”
Dit sluit ook aan op rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep waarin is overwogen dat partners die gezinsbijstand ontvangen, in het kader van de bijstand als een eenheid worden gezien, zodat handelingen van de ene partner waar de andere partner geen weet van heeft, tot intrekking en terugvordering van de gehele gezinsuitkering kunnen leiden. [3]
Het aflosbedrag is niet onevenredig
7.1.
Toepassing van de beslagvrije voet brengt mee dat eiseres 5% van de gezinsuitkering beschikbaar heeft om de gezamenlijke schulden van eiser en haar af te lossen. In overeenstemming daarmee heeft het college het aflosbedrag vastgesteld op 5% van de maandelijkse uitkering.
7.2.
Het college is bevoegd om een aflosbedrag lager vast te stellen dan wat maximaal mogelijk is op grond van de beslagvrije voet. Zoals het college ter zitting heeft toegelicht, zou dat een vorm van coulance zijn, aangezien aan de beslagvrije voet het uitgangspunt ten grondslag ligt dat een schuldenaar in ieder geval 5% van zijn netto-inkomen kan inzetten en dan voldoende middelen overhoudt om in de basale kosten van levensonderhoud te kunnen voorzien. In het licht daarvan ziet de rechtbank in wat eisers hebben aangevoerd geen grond om het vastgestelde aflosbedrag onevenredig te achten. Daarbij is het volgende van belang.
7.3.
In bezwaar hebben eisers aangevoerd dat het berekenen van de beslagvrije voet op basis van hun gehele bijstandsuitkering afbreuk doet aan de schone lei van eiser. De rechtbank overweegt hierover dat dit de consequentie is van het feit dat eisers aan de ene kant samen schulden hebben gemaakt, maar aan de andere kant niet samen hebben deelgenomen aan de schuldsaneringsregeling. Daarom maakt de schone lei het aflosbedrag niet onevenredig. In beroep hebben eisers ook aangevoerd dat het college de eerdere aflosbedragen wel lager heeft vastgesteld dan wat maximaal mogelijk was. Immers, bij het besluit van 15 september 2020 heeft het college het aflosbedrag vastgesteld op 5% van de bijstandsuitkering, terwijl op grond van de toenmalige regels over de beslagvrije voet 10% gehanteerd had kunnen worden. Bij het besluit van 12 november 2020 heeft het college in het licht van de nieuwe regels het bedrag verder verlaagd naar 2,5%. Ter zitting heeft het college toegelicht dit te hebben gedaan omdat aan eiser een schone lei is verleend. Ook heeft het college daarbij verklaard dat het daarbij zich er nog niet van bewust was dat een gezinsuitkering als één geheel moet worden gezien. De rechtbank stelt dan ook vast dat de eerdere vaststellingen op een fout berusten. Van het college mag niet gevergd worden om een fout te herhalen. Eisers hebben in hun beroepschrift en ter zitting verder aangevoerd dat zij het bestreden aflosbedrag niet kunnen betalen, aangezien alles steeds duurder wordt en omdat de gezondheidstoestand van eiser extra kosten meebrengt. Ter zitting heeft het college daartegenover gesteld dat de bijstandsnormen in verband met prijsstijgingen periodiek worden aangepast en dat voor ziektekosten andere vergoedingsmogelijkheden bestaan. Gelet hierop en op het ontbreken van een concrete cijfermatige onderbouwing van de stellingen van eisers, ziet de rechtbank daarin geen onevenredige gevolgen. Daarbij neemt de rechtbank in aanmerking dat het college ter zitting heeft toegelicht dat op grond van artikel 58, zevende lid, van de Pw de restschuld na tien jaar afbetalen op verzoek kan worden kwijtgescholden.
Het bestreden besluit is voldoende zorgvuldig voorbereid
8. In bezwaar hebben eisers alleen aangevoerd dat eiser een schone lei heeft gekregen en dat daarom het voor eiser bestemde deel van hun uitkering buiten beschouwing gelaten zou moeten worden. Zij hebben ervan afgezien om het bezwaar op een hoorzitting toe te lichten. In het besluit op bezwaar heeft het college uitgelegd waarom de uitkering als één geheel moet worden gezien en dat de schone lei van eiser niet wegneemt dat eiseres aansprakelijk is voor hun gezamenlijke schulden. Gelet hierop en omdat in bezwaar geen andere gronden zijn aangevoerd, hoefde het college niet meer onderzoek naar de omstandigheden van eisers te doen. De rechtbank is daarom van oordeel dat het besluit op bezwaar voldoende zorgvuldig is voorbereid.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de maandelijkse inhouding van een bedrag op de bijstandsuitkering in stand blijft. Omdat het beroep ongegrond is, krijgen eisers het griffierecht niet terug en krijgen zij geen vergoeding van hun proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. drs. J. de Vries, rechter, in aanwezigheid van D. Balgobind, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 10 januari 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Kamerstukken II 2021-2022, 35 897, nr. 12, blz. 9.
2.Zie de memorie van toelichting bij de Pw, Kamerstukken II 2002-2003, 28 870, nr. 3, blz. 53.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 27 oktober 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:3719.