ECLI:NL:RBDHA:2024:12878

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 juli 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
22/4522, 22_4523, 22_4524 en 22_4525
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Omgevingsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontvankelijkheid van bezwaren tegen verleende opsporingsvergunningen voor aardwarmte door drinkwaterbedrijf

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van Dunea N.V. tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaren tegen opsporingsvergunningen voor aardwarmte, verleend aan Shell/D4, Yeager Energy, Eavor Europe B.V. en Wayland Energy. Dunea N.V., een drinkwaterbedrijf, stelt dat de gebieden waar de vergunningen betrekking op hebben overlappen met gebieden waar zij drinkwater wint. De rechtbank oordeelt dat Dunea N.V. belanghebbende is bij de besluiten tot verlening van de opsporingsvergunningen, omdat haar belangen rechtstreeks zijn betrokken bij de vergunningverlening. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten van de staatssecretaris voor Economische Zaken en Klimaat, die de bezwaren van Dunea N.V. niet-ontvankelijk had verklaard, en draagt verweerder op om binnen zes weken nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren van Dunea N.V. De rechtbank oordeelt dat de opsporingsvergunningen, hoewel ze een marktordenend karakter hebben, wel degelijk invloed kunnen hebben op de drinkwatervoorziening. De uitspraak benadrukt het belang van de bescherming van drinkwaterbelangen in het kader van de Mijnbouwwet. Dunea N.V. krijgt ook een vergoeding van de proceskosten en griffierechten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: SGR 22/4522, SGR 22/4523, SGR 22/4524 en SGR/4525

uitspraak van de meervoudige kamer van 22 juli 2024 in de zaak tussen

Dunea N.V., uit Zoetermeer, eiseres

(gemachtigden: mr. I.J. Wind-Middel en mr. L.A. van der Laag),
en

de staatssecretaris voor Economische Zaken en Klimaat, verweerder

(gemachtigden: mr. A.G.C. Bulten en C.H.M. Kraakman)
Als derde-partijen nemen aan de zaken deel:
Shell Geothermal B.V.uit Den Haag en
D4 B.V.uit Utrecht (Shell/D4) (gemachtigde: A. Meijer),
Yeager Energy B.V.uit Leiden (Yeager Energy) (gemachtigde: mr. E.M.N. Noordover), en
Wayland Energy B.V.uit Bergschenhoek (Wayland Energy) (gemachtigde: mr. B. van Nieuwaal)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiseres tegen de niet-ontvankelijkverklaring van haar bezwaren tegen opsporingsvergunningen voor aardwarmte, die zijn verleend aan Shell/D4, Yeager Energy, Eavor Europe B.V. (Eavor Europe), en Wayland Energy.
1.1.
Bij besluit van 17 augustus 2021 is aan Shell/D4 een opsporingsvergunning verleend voor het gebied Rijnland, bij besluit van 18 augustus 2022 is aan Yeager Energy een opsporingsvergunning verleend voor het gebied Oude Rijn, bij besluit van 17 augustus 2021 is een opsporingsvergunning aan Eavor Europe verleend voor het gebied Leiden 2, en bij besluit van 17 augustus 2021 is aan Wayland Energy een opsporingsvergunning verleend voor het gebied Leiden 3. Bij de bestreden besluiten van 8 juni 2022 heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen de verleende opsporingsvergunningen niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Verweerder heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift. Shell/D4, Yeager Energy en Wayland Energy hebben ook schriftelijk gereageerd.
1.3.
De rechtbank heeft de beroepen op 10 juni 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van eiseres, vergezeld door [naam 1] en [naam 2], de gemachtigden van verweerder, vergezeld door L. Hemelrijks, mr. J.C Schouten namens de gemachtigde van Yeager Energy, de gemachtigde van Wayland Energy, vergezeld door [naam 3], en Shell/D4, vertegenwoordigd door [naam 4] en [naam 5].

Waar gaan deze zaken over?

2. Verweerder heeft vergunningen verleend als bedoeld in artikel 6, aanhef en onder a, van de Mijnbouwwet, voor de opsporing van aardwarmte in de diepe ondergrond. Deze opsporingsvergunningen hebben betrekking op gebieden in de provincie Zuid-Holland. Eiseres is als drinkwaterbedrijf actief in deze gebieden. Zij is van mening dat de opsporingsvergunningen onvoldoende garantie bieden voor het voorkomen van risico’s voor de openbare drinkwatervoorziening. Om die reden heeft zij bezwaar gemaakt tegen de verleende vergunningen.
2.1.
Volgens verweerder heeft een opsporingsvergunning alleen een marktordenend karakter en heeft kan deze geen feitelijke gevolgen hebben voor de kwaliteit van grondwater en daarmee voor de drinkwaterwinning. Verweerder stelt zich daarom op het standpunt dat de belangen van eiseres niet rechtstreeks zijn betrokken bij de verleende vergunningen. Bij de bestreden besluiten heeft verweerder de bezwaren van eiseres tegen deze vergunningen
niet-ontvankelijk verklaard.

Beoordeling door de rechtbank

3. Eiseres betoogt dat verweerder haar bezwaren ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard omdat zij belanghebbende is bij de verleende opsporingsvergunningen. In dat kader voert eiseres onder meer aan dat het door haar behartigde drinkwaterbelang rechtstreeks is betrokken bij de vergunningverlening.
3.1.
Dit betoog slaagt. Hierna licht de rechtbank toe hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dat heeft.
Overgangsrecht Mijnbouwwet
4. Op 1 juli 2023 is een wijziging van de Mijnbouwwet in werking getreden. De opsporingsvergunningen zijn voor die datum verleend. Uit artikel 167m van de Mijnbouwwet volgt dat in deze procedure het recht moet worden toegepast zoals dat voor
1 juli 2023 gold. De op 1 januari 2024 in werking getreden Omgevingswet heeft geen gevolgen voor het beoordelingskader van de opsporingsvergunning.
Is het belang van eiseres rechtstreeks betrokken bij de opsporingsvergunningen?
5. Op grond van artikel 1:2, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder belanghebbende verstaan: degene wiens belang rechtstreeks bij een besluit is betrokken. Op grond van het derde lid van dit artikel worden ten aanzien van rechtspersonen als hun belangen mede beschouwd de algemene en collectieve belangen die zij krachtens hun doelstellingen en blijkens hun feitelijke werkzaamheden in het bijzonder behartigen.
5.1.
Eiseres is een drinkwaterbedrijf als bedoeld in artikel 1 van de Drinkwaterwet. Op grond van artikel 7, eerste lid, van de Drinkwaterwet heeft de eigenaar van een drinkwaterbedrijf onder meer tot taak het tot stand brengen en in stand houden van een duurzame en doelmatige openbare drinkwatervoorziening in het voor zijn bedrijf vastgestelde distributiegebied. De wettelijke taken van eiseres komen tot uitdrukking in haar statutaire doelstellingen, waartoe onder meer behoort het voorzien in de behoeften van drinkwater en industriewater binnen het distributiegebied, alsook in haar feitelijke werkzaamheden. Volgens verweerder is het belang van eiseres desondanks niet rechtstreeks betrokken bij de verleende vergunningen, omdat eiseres niet direct en niet actueel in deze belangen wordt geraakt. Verweerder vindt daarvoor bepalend dat op grond van de opsporingsvergunningen geen fysieke activiteiten, zoals boringen, mogen worden verricht.
5.2.
De rechtbank volgt verweerder niet in dit standpunt. Op grond van artikel 9, eerste lid, aanhef en onder f, onder 2°, van de Mijnbouwwet kan een opsporingsvergunning geheel of gedeeltelijk worden geweigerd indien het in de aanvraag aangeduide gebied door de minister niet geschikt wordt geacht voor de in de aanvraag vermelde activiteit, om reden van het belang van het planmatig gebruik of beheer van delfstoffen, aardwarmte, andere natuurlijke rijkdommen, waaronder grondwater met het oog op de winning van drinkwater, of mogelijkheden tot het opslaan van stoffen. Uit deze bepaling volgt dat het belang van het planmatig gebruik en beheer van grondwater met het oog op de winning van drinkwater kan meebrengen dat een opsporingsvergunning geheel of gedeeltelijk moet worden geweigerd.
5.3.
Het drinkwaterbelang speelt dus een rol bij een besluit tot verlening van een opsporingsvergunning. Verweerder onderkent dit ook door in de bestreden besluiten het standpunt in te nemen dat het niet opportuun is om een opsporingsvergunning voor een gebied te verlenen als op voorhand duidelijk is dat mijnbouwactiviteiten met het oog op winning van drinkwater of bescherming van grondwater niet kunnen plaatsvinden. Eiseres heeft onweersproken gesteld dat de gebieden waar de opsporingsvergunningen betrekking op hebben (deels) overlap vertonen met gebieden waar eiseres drinkwater wint en/of gebieden waar eiseres zoekt naar drinkwater voor de toekomst. Gelet op de statutaire doelstellingen van eiseres en de door haar verrichte feitelijke werkzaamheden is de rechtbank van oordeel dat het belang van eiseres rechtstreeks is betrokken bij de besluiten tot verlening van de opsporingsvergunningen. Eiseres is daarom belanghebbende bij die besluiten.
5.4.
Dat, zoals verweerder naar voren brengt, een opsporingsvergunning een marktordenend karakter heeft een geen rechten geeft om fysieke activiteiten in het gebied uit te voeren, leidt niet tot een ander oordeel. Door een rechtspersoon behartigde belangen kunnen rechtstreeks zijn betrokken bij een besluit dat geen fysieke ingrepen mogelijk maakt of waarvan (nog) geen feitelijke gevolgen zijn aan te wijzen. De rechtbank vindt hiervoor steun in de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 21 juli 2004, [1] over rechtstreekse betrokkenheid van het Productschap Vis bij een besluit tot aanwijzing van een gebied als wetland. De door verweerder aangehaalde jurisprudentie [2] die onder de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht is gevormd over feitelijke gevolgen van een besluit kan naar het oordeel van de rechtbank niet één-op-éen worden toegepast op de hier aan de orde zijnde situatie. In de voorliggende zaken gaat het niet om belanghebbendheid bij een omgevingsvergunning, waar belanghebbendheid van anderen dan de aanvrager veelal afhankelijk is van de afstand tot het perceel waarop die vergunning betrekking heeft. Daarbij is sprake van een in beginsel ruime kring van belanghebbenden, die nader wordt afgebakend aan de hand van feitelijke gevolgen van enige betekenis. Overigens heeft verweerder op zitting, naar aanleiding van een vraag over mogelijke feitelijke gevolgen van een opsporingsvergunning, gezegd dat deze niet geheel kunnen worden uitgesloten.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn gegrond en de bestreden besluiten moeten worden vernietigd. Verweerder zal alsnog inhoudelijk moeten beslissen op de bezwaren van eiseres tegen de verleende opsporingsvergunningen.
6.1.
Omdat het beroep gegrond is moet verweerder de betaalde griffierechten aan eiseres vergoeden en krijgt eiseres ook een vergoeding van haar proceskosten. De hoogte van deze vergoeding wordt berekend volgens het Besluit proceskosten bestuursrecht. Voor de hoogte van de vergoeding is van belang dat sprake is van vier samenhangende zaken, die voor de vergoeding van de kosten van rechtsbijstand worden beschouwd als één zaak. [3] Eiseres krijgt een vast bedrag per proceshandeling. De rechtsbijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op de zitting, met een waarde per punt van € 875,-) bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.750,-.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de besluiten van 8 september 2022;
  • draagt verweerder op binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak nieuwe besluiten te nemen op de bezwaren met inachtneming van deze uitspraak;
  • bepaalt dat verweerder de betaalde griffierechten tot een bedrag van € 1.460,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.H. van den Ende, voorzitter, en mr. R.H. Smits en
mr. V. van Dorst, leden, in aanwezigheid van mr. J. van Seters, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 22 juli 2024.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 15 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1671.
3.Artikel 3, eerste lid, van het Besluit proceskosten bestuursrecht.