6.3.Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf is in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De rechtbank neemt hierbij in het bijzonder het volgende in aanmerking.
Ernst van het feit
De verdachte heeft in de kamer in de GGZ-instelling waar hij verbleef brand gesticht door zijn deken in brand te streken. Door dit te doen heeft hij niet alleen schade en overlast veroorzaakt, maar ook een levensgevaarlijke situatie voor zichzelf, zijn medebewoners en medewerkers van de instelling gecreëerd. Zonder de snelle inzet van het personeel en de hulpdiensten had de brand kunnen leiden tot veel ernstigere gevolgen. Brandstichting levert, naar algemene ervaringsregels leren, aanzienlijke angstgevoelens bij mensen op. Het valt niet uit te sluiten dat de medewerkers en de bewoners op de desbetreffende afdeling nog lange tijd met dergelijke angstgevoelens zullen kampen. Bovendien is er materiële schade toegebracht. Dit rekent de rechtbank de verdachte aan.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 25 juli 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte vaker met politie en justitie in aanraking is geweest, maar niet eerder voor soortgelijke feiten is veroordeeld. Dit strafblad geeft de rechtbank geen reden om aan de verdachte een hogere of lagere straf op te leggen.
Voorts neemt de rechtbank ten aanzien van de persoon van de verdachte de over hem opgemaakte rapporten van de psychiater en de reclassering in ogenschouw. Omdat de verdachte geen gesprek met de psycholoog heeft willen voeren, is de psycholoog niet in staat geweest om een advies uit te brengen.
In de Pro Justitia rapportage van psychiater dr. J. van der Meer van 18 april 2024 staat vermeld dat de verdachte is gediagnosticeerd met schizofrenie en een matige stoornis in het gebruik van cannabis. Het effect van genoemde stoornissen op het bewezen verklaarde gedrag was duidelijk en direct. De psychiatrische problematiek zal zijn versterkt door het gebruik van cannabis. Toch speelde boosheid over het verblijf bij de GGZ-instelling Rivierduinen ook een rol en hierdoor was er voor de ten laste gelegde brandstichting nog wel enige wilsvrijheid. Het advies is dan ook om het feit in verminderde mate aan de verdachte toe te rekenen. Het risico op recidive is door de psychiater als matig ingeschat. Om het risico op recidive nog verder te verlagen is het nodig dat de verdachte zijn medicatie tegen psychotische klachten blijft gebruiken en moet op termijn worden gestreefd naar een langdurig klinisch verblijf binnen een GGZ-instelling of (mogelijk) begeleid wonen. Geadviseerd wordt om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen met daaraan als bijzondere voorwaarde gekoppeld een klinisch behandeltraject bij een forensische behandelkliniek. Het alternatieve juridisch kader van het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden wordt door de psychiater niet noodzakelijk geacht, omdat het recidivegevaar binnen een behandeling in de forensische zorg niet eerder is geprobeerd en ook op deze manier het recidivegevaar voldoende kan worden verminderd.
Voorts heeft de rechtbank acht geslagen op het rapport van de reclassering van 19 juni 2024. De reclassering is, anders dan de psychiater, van mening dat een langdurig gedwongen kader noodzakelijk zal zijn om op termijn de risico’s te verminderen en heeft het opleggen van een tbs-maatregel met voorwaarden geadviseerd.
Geen tbs-maatregel
De rechtbank kan zich met het advies van de psychiater verenigen en neemt dit over.
De rechtbank concludeert dan ook allereerst dat het bewezen verklaarde handelen verminderd aan de verdachte kan worden toegerekend.
De rechtbank zal, anders dan door de officier van justitie is gevorderd, geen tbs-maatregel opleggen. De rechtbank weegt hierbij het volgende mee.
De rechtbank ziet, net als de officier van justitie en de verdediging, de noodzaak van behandeling van verdachte. Uit het rapport van de psychiater blijkt dat er een duidelijk en rechtstreeks verband is tussen de psychotische stoornis en de brandstichting van de verdachte. De psychiater is, kort gesteld, van mening dat het recidivegevaar voldoende kan worden verminderd door een behandeling in de forensische zorg.
Naar het oordeel van de rechtbank wordt de verdachte op deze manier voldoende ingebed in zorg, waardoor de risico’s voldoende worden ondervangen. De rechtbank heeft verder meegewogen dat de verdachte ter terechtzitting te kennen heeft gegeven dat hij zal meewerken aan een behandeling en zal voldoen aan alle voorwaarden die daarbij worden opgelegd. Bovendien heeft de verdachte ter terechtzitting ook gevoelens van spijt, schaamte en inzicht in de onjuistheid van zijn handelen laten zien.
In het licht van de gegeven onderbouwing door de psychiater en de meewerkende houding van de verdachte, acht de rechtbank de stap naar het opleggen van een tbs-maatregel te groot. Gelet op het voorgaande en het subsidiariteitsbeginsel is de rechtbank van oordeel dat een lichtere afdoening het meest passend is, zodat de rechtbank niet zal overgaan tot oplegging van de tbs-maatregel.
De op te leggen straf
De rechtbank is van oordeel dat bij een brandstichting met levensgevaar voor anderen in beginsel een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf op zijn plaats is. In deze zaak ziet de rechtbank echter aanleiding om een deels voorwaardelijke gevangenisstraf op te leggen. Op die manier wordt recht gedaan aan de ernst van het feit, maar wordt de verdachte ook een kans geboden mee te werken aan de noodzakelijke behandeling in een forensisch kader. De rechtbank heeft bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening gehouden met de omstandigheid dat het bewezen verklaarde aan de verdachte in verminderende mate kan worden toegerekend en komt tot een gevangenisstraf voor de duur van 12 maanden met aftrek van het voorarrest. De rechtbank zal een deel van die straf, te weten 3 maanden, voorwaardelijk opleggen. Aan het voorwaardelijk strafdeel zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden koppelen zoals door de reclassering in het kader van de tbs-maatregel met voorwaarden is geadviseerd. Ook acht de rechtbank een lange proeftijd van drie jaar geïndiceerd, teneinde de verdachte ervan te weerhouden opnieuw strafbare feiten te plegen en te bewerkstelligen dat een oplossing wordt gevonden voor de problematiek van de verdachte en zo de kans op recidive terug te dringen.
Volgens de psychiater is er een matig herhalingsgevaar als de verdachte niet wordt behandeld. Door de reclassering wordt dat risico als hoog ingeschat. Om het risico op recidive nog verder te verlagen is het nodig dat de verdachte zijn medicatie tegen psychotische klachten blijft gebruiken en moet worden gestreefd naar een langdurig klinisch verblijf binnen een GGZ-instelling of (mogelijk) begeleid wonen. De rechtbank is van oordeel dat er, als die behandeling niet start en de medicatie niet wordt ingenomen, ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen. De rechtbank zal daarom de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar verklaren, zodat een eventueel hoger beroep de behandeling van de verdachte niet doorkruist.
De rechtbank acht behandeling van de verdachte noodzakelijk. Zoals ter terechtzitting is besproken bestaan daarvoor op dit moment geen concrete mogelijkheden, nu tot op heden geen Forensisch Psychiatrische kliniek (fpk) beschikbaar is voor opname van de verdachte. Die omstandigheid kan er op zichzelf beschouwd niet toe leiden dat aan de verdachte de zwaardere tbs-maatregel moet worden opgelegd. Hoewel de rechtbank begrip heeft voor de omstandigheden die het lastig maken om voor de verdachte een geschikte plek in een fpk te vinden, gaat zij ervan uit dat de reclassering de resterende periode van het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen straf zal gebruiken voor het regelen van een zo geschikt mogelijke plek en het opstarten van een behandeltraject.