ECLI:NL:RBDHA:2024:12819

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
09/303236-23
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en partiële vrijspraak voor levensgevaar

Op 14 augustus 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in de zaak tegen de verdachte, geboren op [geboortedag 1] 2003, die beschuldigd werd van brandstichting op 15 november 2023 te 's-Gravenhage. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht door een brandbare vloeistof in de nabijheid van voertuigen te gieten en aan te steken, wat gemeen gevaar voor goederen met zich meebracht. De verdachte werd echter partieel vrijgesproken van de beschuldiging van levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel, omdat onvoldoende bewijs aanwezig was dat er daadwerkelijk levensgevaar was voor de bewoners van de nabijgelegen woning. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, en een vrijheidsbeperkende maatregel van 3 jaar, die een contact- en locatieverbod omvat. De rechtbank oordeelde dat de brandstichting een gerichte wraakactie was en dat de verdachte geen inzicht toonde in zijn handelen, wat de ernst van het feit vergrootte. De vordering van de benadeelde partij werd deels toegewezen, waarbij de verdachte werd veroordeeld tot betaling van €400,- aan immateriële schade, vermeerderd met wettelijke rente. De rechtbank benadrukte de noodzaak van een gevangenisstraf om het risico op recidive te beperken en de maatschappij te beschermen.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG

Strafrecht
Meervoudige kamer
Parketnummer: 09/303236-23
Datum uitspraak: 14 augustus 2024
Tegenspraak
De rechtbank Den Haag heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[de verdachte],
geboren op [geboortedag 1] 2003 te [geboorteplaats] ,
verblijfadres: [adres 1] , [postcode 1] [woonplaats]
op dit moment gedetineerd in de penitentiaire inrichting [plaats 1] .

1.Het onderzoek ter terechtzitting

Het onderzoek is gehouden op de terechtzitting van 31 juli 2024.
De rechtbank heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie mr. S. Kooij en van hetgeen door de verdachte en zijn raadsvrouw mr. D.E. van der Wiel naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

Aan de verdachte is - na wijziging op de terechtzitting - ten laste gelegd dat:
hij op of omstreeks 15 november 2023 te 's-Gravenhage, tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk, (meermaals)
- brand heeft gesticht door een brandbare vloeistof op/onder/naast, in elk geval in de nabijheid van een of meer auto’s en/of op de grond te gieten en aan te steken en/of
- een ontploffing teweeg heeft gebracht door een zogenaamde molotovcocktail/brandbom (een fles gevuld met een brandbare vloeistof met daarin een stuk stof (vermoedelijk een vaatdoek)) in aanraking te brengen met (open) vuur en zodoende voornoemde molotovcocktail aan te steken en deze vervolgens tussen of op twee voertuigen, in elk geval in de nabijheid van meerdere auto's te plaatsen,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die voertuigen en/of de aangrenzende woning (aan de [adres 2] ) en/of zich in de nabijheid van die woning bevindende (overige) woningen en/of zich daarin bevindende goederen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen
en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoners en/of andere personen in die woningen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten was
3. De bewijsbeslissing
3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde feit, met dien verstande dat de verdachte partieel wordt vrijgesproken van het levensgevaar en gevaar voor zwaar lichamelijk letsel.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft namens de verdachte vrijspraak bepleit. Op specifieke standpunten gaat de rechtbank hierna in.
3.3
Gebruikte bewijsmiddelen
De rechtbank heeft hierna in
bijlage Iopgenomen de wettige bewijsmiddelen met de voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden.
3.4
Bewijsoverwegingen
De brand
Op 15 november 2023 heeft een persoon, die door verbalisanten ‘NN1’ is genoemd, zichtbaar op de camerabeelden opzettelijk brand gesticht bij de auto’s met kenteken [kenteken 1] en [kenteken 2] , op de oprit van de woning op de [adres 2] in [plaats 2] (hierna: de woning). Deze persoon heeft een brandbare vloeistof bij de auto’s gegoten en heeft deze vloeistof vervolgens in brand gestoken. Dit heeft ertoe geleid dat de twee auto’s (deels) zijn uitgebrand.
De brandstichter
De rechtbank ziet zichzelf voor de vraag gesteld of vastgesteld kan worden dat de verdachte de persoon is die de brand heeft gesticht.
Op grond van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank het volgende vast.
Kort na het incident heeft aangever [naam 1] een brief gevonden die was vastgeplakt op de voordeur van zijn woning. In de brief stond dat dit ‘karma’ en ‘wraak’ was voor alles wat de aangever en zijn gezin de opsteller van de brief zouden hebben aangedaan. Uit het dactyloscopisch onderzoek van het NFI komt naar voren dat de bevindingen van het vergelijkend onderzoek zeer veel waarschijnlijker zijn wanneer het spoor op de brief (SIN AARD4186NL) afkomstig is van de verdachte dan van een willekeurig ander persoon. De rechtbank stelt op basis van dit resultaat, en ook in aanmerking genomen de inhoud van de brief, vast dat de verdachte diegene moet zijn geweest die de brief op de deur heeft geplakt. Dit wijst op zijn betrokkenheid bij de brand.
Voorts volgt uit de bewijsmiddelen dat de verdachte het middel waarmee de brand is gesticht onder zich heeft gehad. De verdachte heeft namelijk in de nacht van het incident, een paar uur voordat de brandstichting plaatsvond, in de buurt van de plaats delict een witte fles met een roze dop met benzine gevuld bij een benzinestation en deze fles meegenomen. Op de camerabeelden van het incident is zichtbaar dat de brandstichter de inhoud van een grote witte fles in de buurt van de auto’s giet en hiermee de brand sticht. De dag na het incident is een witte fles met een roze dop gevonden in de buurt van de plaats delict. De inhoud hiervan rook sterk naar benzine en de gevonden fles was soortgelijk aan zowel de fles die de verdachte met benzine heeft gevuld, als de fles die is gebruikt om de brand te stichten. Ook dit wijst op de betrokkenheid van de verdachte bij de brandstichting.
Dat de verdachte de persoon is geweest die de brand heeft gesticht, wordt ook door de zendmastgegevens ondersteund. Hieruit blijkt dat de verdachte zich in de nacht van de brandstichting gedurende een langere tijd in de buurt van de plaats delict heeft bevonden. Zijn telefoon straalde gedurende en rondom het tijdstip van het incident uit naar een zendmast die binnen de plaats delict valt. Ook is de verdachte kort na het incident op ongeveer 250 meter afstand van de plaats delict gezien door de buurman van aangever, [naam 2] . Daarnaast neemt de rechtbank in acht dat de verdachte binnen een zeer korte tijd, namelijk zeven minuten, nadat de melding van de brand bij de politie binnenkwam, op zijn telefoon heeft gezocht naar 112-meldingen. De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat de verdachte vanaf 20 juni 2023 tot en met 15 november 2023 behalve op dit moment slechts éénmaal eerder naar 112-meldingen heeft gezocht.
Alternatief scenario
De verdachte heeft zijn betrokkenheid bij de brandstichting ontkend. Het door de verdachte gepresenteerde alternatieve scenario begrijpt de rechtbank aldus dat hij op de nacht van het incident, voordat de brandstichting plaatsvond, drie jongens zou zijn tegengekomen door wie hij zou zijn bedreigd, voor wie hij de fles met benzine heeft moeten vullen en aan wie hij de fles vervolgens weer zou hebben afgegeven.
De rechtbank acht dit alternatief scenario ongeloofwaardig en niet aannemelijk. De verdachte heeft geen controleerbare informatie kunnen verstrekken over de identiteit van de drie jongens. Het verhaal van de verdachte strookt bovendien niet met de inhoud van de bewijsmiddelen. De beweerdelijke betrokkenheid van de drie jongens staat haaks op het dactyloscopisch onderzoek, waaruit aanwezigheid van een vingerafdruk van de verdachte op de brief aan de deur naar voren is gekomen. Verder heeft de verdachte ter terechtzitting een tijdlijn geschetst van zijn verhaal, waarvan de tijdstippen niet stroken met de tijdlijn die op basis van het dossier vast te stellen is. Daarbij komt dat de verdachte het alternatieve scenario pas op een later tijdstip, tijdens zijn tweede verhoor bij de politie op 22 november 2023, naar voren heeft gebracht. Kennelijk heeft de verdachte zijn verhaal aangepast aan het dossier. De rechtbank volgt, kortom, het alternatieve scenario van de verdachte niet.
Het verweer van de verdediging dat de persoon op de camerabeelden andere kleding droeg dan de kleding die de verdachte aan had, wordt ook niet gevolgd. De rechtbank overweegt daartoe dat, nu tussen het tijdstip van de brand, 5:04 uur, en het tijdstip waarop de verdachte door de buurman van aangever is gezien, rond 6:15 uur, voldoende tijd aanwezig was voor de verdachte om van kleding te wisselen, om zo zijn betrokkenheid bij de brandstichting te verhullen. Op de beelden van het benzinestation is te zien dat verdachte die avond een koffer en een rugzak bij zich had.
Tussenconclusie
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen en de weerlegging van het alternatieve scenario, in samenhang bezien, rest er geen andere conclusie dan dat de verdachte de persoon is geweest die opzettelijk de brand heeft gesticht.
Gevaar voor personen en goederen?
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat op basis van de bewijsmiddelen in het dossier onvoldoende vast is komen te staan dat bij de brandstichting (levens)gevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel van de bewoners van de woning te duchten was. Hoewel de uitgebrande auto’s op drie meter van de woning stonden, bevat het dossier geen aanvullende (deskundige) informatie over de aard van de brand en over de kans dat het vuur zou overslaan en tot brand in de woning zou leiden. De verdachte wordt dan ook van dat onderdeel in de tenlastelegging partieel vrijgesproken.
De rechtbank stelt wel vast dat met de brandstichting gemeen gevaar voor goederen, zowel voor de auto’s, de heg en bomen daaromheen als voor de muren van de woning, te duchten was. Twee auto’s hebben ten gevolge van de brandstichting in brand gestaan en zijn (deels) uitgebrand. Deze auto’s stonden op een dubbele parkeerplaats die werd begrensd door een heg met bomen, op drie meter afstand van de woning op de [adres 2] . De rechtbank stelt vast dat het een algemene ervaringsregel is dat een brand van dergelijke aard tot roetschade aan de muren van een woning kan leiden en dat het gevaar voor het goed van de woning daarmee te duchten was.
Medeplegen
De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte de brand heeft gesticht. Nu er geen aanknopingspunten in het dossier zijn voor de betrokkenheid van andere personen bij die brandstichting, zal de rechtbank de verdachte vrijspreken van het ten laste gelegde medeplegen.
Ontploffing
Tot slot kan op grond van de bewijsmiddelen niet worden vastgesteld dat sprake was van een ontploffing. De verdachte zal dan ook voor het onder 2 genoemde gedachtestreepje in de tenlastelegging worden vrijgesproken.
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank is met betrekking tot het ten laste gelegde feit van oordeel dat dit feit wettig en overtuigend is.
De rechtbank verklaart ten laste van de verdachte bewezen dat:
hij op 15 november 2023 te ’s-Gravenhage opzettelijk brand heeft gesticht door een brandbare vloeistof op/onder/naast auto’s en op de grond te gieten en aan te steken,
terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen, te weten voor die voertuigen en de aangrenzende woning (aan de [adres 2] ), in elk geval gemeen gevaar voor goederen te duchten was.

4.De strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het bewezen verklaarde is volgens de wet strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is eveneens strafbaar, omdat er geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De strafoplegging

6.1.
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden, met aftrek van de tijd in voorarrest doorgebracht, waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd voor de duur van drie jaren, onder de algemene voorwaarde dat de verdachte zich niet schuldig maakt aan een nieuw strafbaar feit en daaraan verbonden de bijzondere voorwaarden zoals door de reclassering geadviseerd. Voorts heeft de officier van justitie gevorderd dat de vrijheidsbeperkende maatregel als bedoeld in artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) zal worden opgelegd voor de duur van 3 jaren, met toepassing van vervangende hechtenis voor de duur van 2 weken voor iedere keer dat de verdachte zich niet aan de maatregel houdt, met een maximum van 6 maanden. Verzocht is aan de maatregel te verbinden een contactverbod met aangever en zijn gezin en een locatieverbod ten aanzien van de Veenweg te 's-Gravenhage ten noorden van de A12 tot het kruispunt Veenweg-Zoetermeerse Rijweg.
De officier van justitie heeft gevorderd de vrijheidsbeperkende maatregel dadelijk uitvoerbaar te verklaren.
6.2.
Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft zich op het standpunt gesteld dat, in het geval van een veroordeling, bij de strafmaat rekening moet worden gehouden met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte. Ook heeft de raadsvrouw verzocht in strafverminderende zin rekening te houden met de omstandigheid dat het rapport met de dactyloscopische bevindingen van het NFI pas een dag voor de zitting is aangeleverd. Voorts heeft de raadsvrouw verzocht toepassing te geven aan het jeugdstrafrecht.
6.3.
Het oordeel van de rechtbank
Na te melden straf en maatregel zijn in overeenstemming met de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en gegrond op de persoon en de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, zoals daarvan tijdens het onderzoek op de terechtzitting is gebleken.
De ernst van het feit
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan brandstichting, waarbij gevaar voor goederen te duchten was. Brandstichting is een (potentieel) bijzonder destructief en gevaar zettend feit, waarbij voor goederen en personen gevaarlijke situaties kunnen ontstaan en waarvan het gevaar voor goederen zich in dit geval heeft verwezenlijkt. Een brand kan snel een grote vorm aannemen en een onbeheersbaar karakter krijgen. Dit geldt temeer voor brandstichtingen in de buurt van auto’s, waarin brandgevaarlijke stoffen zoals benzine zich kunnen bevinden. Daarnaast kan brandstichting gevoelens van angst en onveiligheid oproepen bij omwonenden.
In dit geval neemt de rechtbank het de verdachte bijzonder kwalijk dat de brandstichting een gerichte wraakactie was richting de familie van zijn ex-vriendin. De verdachte heeft bij hen niet alleen angst gezaaid door een brand te stichten, maar ook door een dreigbrief op de voordeur te hangen. Het gehele gezin moest door zijn handelen in de nacht met spoed de woning verlaten en uit de toelichting bij de vordering tot schadevergoeding blijkt dat dit hen nog geruime tijd daarna heeft beziggehouden. De verdachte heeft de brandstichting altijd ontkend en heeft op een later moment een ongeloofwaardig alternatief scenario naar voren gebracht. Met deze houding heeft de verdachte er geen blijk van gegeven enig inzicht te hebben in zijn handelen. Ook dit neemt de rechtbank in de strafoplegging mee.
De persoon van de verdachte
De rechtbank heeft kennisgenomen van het strafblad van de verdachte van 8 april 2024. Hieruit blijkt dat de verdachte niet op een eerder moment in aanraking is gekomen met de politie en justitie. Dit strafblad geeft de rechtbank geen reden om aan de verdachte een hogere of lagere straf op te leggen.
De rechtbank heeft ook acht geslagen op de Pro Justitia rapportage van 18 april 2024 door psycholoog N. Boswinkel. Hieruit volgt dat een deugdelijke risicotaxatie niet kon worden uitgevoerd, nu de verdachte het tenlastegelegde feit heeft ontkend. Voor het bestaan van een psychische stoornis of een verstandelijke beperking zijn, noch op basis van hetero-anamnestische gegevens noch op basis van observaties, voldoende aanwijzingen.
Verder heeft de rechtbank kennisgenomen van het reclasseringsrapport van 13 mei 2024. De reclassering noemt als positieve factor dat de verdachte een steunend netwerk heeft van zijn moeder. Vanwege de ontkennende houding van de verdachte is het voor de reclassering verder niet mogelijk om inzicht te krijgen in het handelen van de verdachte gedurende het delict. Wel zijn er volgens de reclassering zorgen over zijn psychosociaal functioneren, nu de verdachte heeft verklaard dat hij zich voorafgaand aan het delict al een langere tijd niet zichtzelf voelde en dat hij over straat zwierf. De reclassering heeft het risico op recidive dan ook ingeschat als gemiddeld en heeft geadviseerd om bij een veroordeling bijzondere voorwaarden op te leggen binnen een deels voorwaardelijk strafdeel.
Toepassing jeugdstrafrecht
Anders dan door de verdediging is bepleit, ziet de rechtbank geen reden om af te wijken van het uitgangspunt dat het volwassenenstrafrecht moet worden toegepast bij meerderjarigen. De rechtbank komt tot dit oordeel omdat zowel in het reclasseringsadvies van 16 november 2023 als in het reclasseringsadvies van 13 mei 2024 geen indicaties zijn opgenomen voor toepassing van het jeugdstrafrecht. Ook ambtshalve ziet de rechtbank daar geen redenen voor.
NFI-rapport
De rechtbank ziet geen aanleiding om het daags voor de zitting aanleveren van het dactyloscopisch onderzoek in strafmatigende zin mee te wegen.
De op te leggen straf
Gelet op de ernst van het bewezenverklaarde feit is de rechtbank van oordeel dat met geen andere straf kan worden volstaan dan een gevangenisstraf. De rechtbank deelt met de reclassering de zorgen over het psychosociaal functioneren van de verdachte. De rechtbank acht het daarom van belang het risico op recidive te beperken en zal een deel van die gevangenisstraf voorwaardelijk opleggen.
De rechtbank acht, alles overwegende, een gevangenisstraf voor de duur van 16 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, passend en geboden. Aan die deels voorwaardelijke gevangenisstraf zal de rechtbank de bijzondere voorwaarden zoals geadviseerd door de reclassering verbinden. Gelet op de zorgen over het psychosociaal functioneren van de verdachte, de aard van het feit en het belang om de recidive te beperken ziet de rechtbank aanleiding hieraan een proeftijd te verbinden voor de duur van 3 jaren.
Vrijheidsbeperkende maatregel 38v Sr
De rechtbank ziet, ter beveiliging van de maatschappij en ter voorkoming van (vergelijkbare) strafbare feiten, eveneens aanleiding om op grond van artikel 38v Sr een vrijheidsbeperkende maatregel op te leggen voor de duur van 3 jaren, inhoudende een contact- en locatieverbod. Het contactverbod houdt in dat de verdachte op geen enkele manier contact opneemt met de aangever, diens echtgenote en hun kinderen. Het locatieverbod houdt in dat de verdachte zich niet bevindt op de Veenweg te 's-Gravenhage ten noorden van de A12 tot het kruispunt Veenweg-Zoetermeerse Rijweg. Voor iedere keer dat de verdachte de maatregel overtreedt, zal vervangende hechtenis worden opgelegd voor de duur van één week, met een maximum van zes maanden.
Dadelijke uitvoerbaarheid vrijheidsbeperkende maatregel
Gelet op de aard van het gepleegde feit, het reclasseringsrapport van 13 mei 2024, de persoon van de verdachte en zijn proceshouding, moet er ernstig rekening mee worden gehouden dat de veroordeelde opnieuw een strafbaar feit zal plegen en/of zich belastend zal gedragen jegens aangever en/of zijn gezin. De rechtbank beveelt daarom, gelet op artikel 38v, vierde lid, Sr dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.

7.De vordering van de benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
[naam 1] heeft zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces en vordert een schadevergoeding van € 469,95, te vermeerderen met de wettelijke rente. Dit bedrag bestaat uit € 69,95 aan materiële schade en € 400,- aan immateriële schade.
7.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de vordering van de benadeelde partij in zijn geheel moet worden toegewezen, te vermeerderen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft primair geconcludeerd tot afwijzing van de vordering van de benadeelde partij. Subsidiair heeft de verdediging bepleit dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk moet worden verklaard in de vordering. Meer subsidiair heeft de verdediging verzocht de schade te matigen.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Materiële schade
De benadeelde partij heeft vergoeding van een zonnebril van het merk Hugo Boss, ter waarde van €69,95, gevorderd, nu deze bril zich in een van de uitgebrande auto’s zou hebben bevonden.
De rechtbank is van oordeel dat zij over onvoldoende informatie beschikt om vast te kunnen stellen dat de zonnebril zich ten tijde van de brandstichting in een van de auto’s bevond. Dit deel van de vordering is dan ook niet voldoende onderbouwd. De rechtbank zal, voor zover de vordering betrekking heeft op de post van materiële schade, de benadeelde partij daarom niet-ontvankelijk verklaren in de vordering. De benadeelde partij kan dit deel van de vordering aanbrengen bij de burgerlijke rechter.
Immateriële schade
De benadeelde partij heeft immateriële schade gevorderd die ziet op psychische schade die hij door dit feit heeft opgelopen. De benadeelde partij en zijn gezin ervoeren de brand als beangstigend en ook na het incident hadden zij nog last van de grote psychische gevolgen die de brandstichting met zich bracht.
Op grond van het dossier en het onderzoek ter terechtzitting stelt de rechtbank dan ook vast dat de benadeelde partij rechtstreeks immateriële schade heeft geleden door het bewezenverklaarde feit. Het gevorderde bedrag komt de rechtbank, gelet op de aard van het feit, niet onbillijk voor. Gelet daarop zal de rechtbank de gevorderde immateriële schade toewijzen.
De rechtbank zal de vordering, gelet op het voorgaande, toewijzen tot een bedrag van
€ 400,-, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 15 november 2023.
Proceskosten
Omdat de vordering gedeeltelijk wordt toegewezen, zal de verdachte worden veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij tot aan deze uitspraak in verband met de vordering heeft gemaakt. De rechtbank begroot deze kosten tot op heden op nihil. Daarnaast wordt de verdachte veroordeeld in de kosten die de benadeelde partij voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak nog moet maken.
Schadevergoedingsmaatregel
De verdachte zal voor het bewezen verklaarde strafbare feit worden veroordeeld en hij is daarom tegenover de benadeelde partij aansprakelijk voor schade die door dit feit aan hem is toegebracht. De rechtbank zal aan de verdachte de verplichting opleggen om aan de Staat te betalen een bedrag van € 400,-, vermeerderd met de wettelijke rente daarover vanaf 15 november 2023 tot aan de dag dat dit bedrag is betaald, ten behoeve van [naam 1] .

8.De toepasselijke wetsartikelen

De op te leggen straf en maatregelen zijn gegrond op de artikelen:
- 14a, 14b, 14c, 36f, 38v, 38w en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij ten tijde van het bewezen verklaarde rechtens golden dan wel ten tijde van deze uitspraak rechtens gelden.

9.De beslissing

De rechtbank:
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte het ten laste gelegde feit heeft begaan, zoals hierboven onder 3.5 bewezen is verklaard en dat het bewezen verklaarde uitmaakt:
opzettelijk brandstichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is;
verklaart het bewezen verklaarde en de verdachte daarvoor strafbaar;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
veroordeelt de verdachte tot:
een gevangenisstraf voor de duur van
16 (zestien) maanden;
bepaalt dat de tijd door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis doorgebracht, bij de tenuitvoerlegging van het onvoorwaardelijk gedeelte van de hem opgelegde gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht;
bepaalt dat een gedeelte van die straf,
groot 6 (zes) maanden, niet zal worden tenuitvoergelegd onder de algemene voorwaarde dat de veroordeelde zich voor het einde van de hierbij op drie jaren vastgestelde proeftijd niet schuldig maakt aan een strafbaar feit;
en onder de bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
- zich gedurende de proeftijd meldt bij Reclassering Nederland op het adres Bezuidenhoutseweg 179, te Den Haag. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
- zich laat behandelen door de Waag of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de
reclassering. De behandeling start zo spoedig mogelijk na het ingaan van de proeftijd. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling;
- zich inspant voor het vinden en behouden van een opleiding, betaald werk, onbetaald
werk en/of vrijetijdsbesteding, met een vaste structuur. De dagbesteding draagt bij aan het
voorkomen van delictgedrag;
geeft opdracht aan Reclassering Nederland tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
- ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
- medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht daaronder begrepen.
vrijheidsbeperkende maatregel 38v Sr
legt voorts de maatregel op dat de veroordeelde voor de duur van
3 (drie) jaren:
contactverbod
- op geen enkele wijze, direct of indirect, contact zal (laten) opnemen, zoeken of hebben met:
- [naam 1] , geboren [geboortedag 2] 1975;
- [naam 3] , geboren [geboortedag 3] 1978;
- [naam 4] , geboren [geboortedag 4] 2004;
- [naam 5] , geboren [geboortedag 5] 2007;
- [naam 6] , geboren [geboortedag 6] 2008;
- [naam 7] , geboren [geboortedag 7] 2011;
locatieverbod
- zich niet bevindt op de Veenweg te 's-Gravenhage ten noorden van de A12 tot het kruispunt Veenweg-Zoetermeerse Rijweg;
beveelt dat vervangende hechtenis zal worden toegepast voor de duur van
1 (één) weekvoor iedere keer dat niet aan deze maatregel wordt voldaan, met een maximum van
6 (zes) maanden;
stelt vast dat toepassing van de vervangende hechtenis de verplichtingen ingevolge de opgelegde maatregel niet opheft;
beveelt dat de opgelegde maatregel
dadelijk uitvoerbaaris;
voorlopige hechtenis
heft op het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan die van het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde gevangenisstraf;
de vordering van de benadeelde partij van [naam 1]
wijst de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [naam 1] deels toe tot een bedrag van € 400,- en veroordeelt de verdachte om dit bedrag, vermeerderd met de gevorderde wettelijke rente daarover vanaf 15 november 2023 tot de dag waarop deze vordering is betaald, te betalen aan [naam 1] ;
bepaalt dat de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
veroordeelt de verdachte tevens in de proceskosten van de benadeelde partij, begroot op nihil, en de kosten die ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog gemaakt moeten worden;
schadevergoedingsmaatregel
legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat van een bedrag van € 400,- met de wettelijke rente daarover vanaf 11 januari 2024 tot de dag waarop dit bedrag is betaald;
bepaalt dat, als de verdachte niet het volledige bedrag betaalt en/of niet het volledige bedrag op hem kan worden verhaald, gijzeling zal worden toegepast voor de duur van 8 dagen. Het toepassen van gijzeling ontslaat de verdachte niet van zijn betalingsverplichting aan de Staat;
bepaalt dat als de verdachte de toegewezen schadevergoeding deels of geheel aan de benadeelde partij heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel te betalen aan de Staat en dat als de verdachte het toegewezen bedrag deels of geheel aan de Staat heeft betaald, de verdachte niet verplicht is om dat deel aan de benadeelde partij te betalen.
Dit vonnis is gewezen door
mr. C.W. de Wit, voorzitter,
mr. B.J. van de Griend, rechter,
mr. M.H.J. Doornink, rechter,
in tegenwoordigheid van mr. T. Verschoor en mr. M.N.D. Snel, griffiers,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van deze rechtbank van 14 augustus 2024.
Bijlage I
De bewijsmiddelen
Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door (een) daartoe bevoegde opsporingsambtena(a)r(en). Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, betreft dit de pagina’s van het proces-verbaal met het nummer PL1500-2023357798, van de politie eenheid Den Haag met bijlagen (doorgenummerd pagina 1 t/m 310).
1.
De verklaring van de verdachte, afgelegd op de terechtzitting van 31 juli 2024, voor zover inhoudende:
Het klopt dat ik in de omgeving van de brand ben geweest. Het klopt dat er beelden van de Esso waren waar ik met een fles op stond.
Ik zag hulpdiensten aan komen rijden. Het klopt dat ik naar 112-meldingen heb gezocht.
2.
Het proces-verbaal van aangifte van [naam 1] , opgemaakt op 15 november 2023, voor zover inhoudende (p. 32-33):
Op 14 november 2023, stonden mijn auto's bij mij voor de deur geparkeerd aan de [adres 2] in Den Haag. De auto's waren voorzien van het kenteken [kenteken 1] en [kenteken 2] . Beiden auto’s stonden rond 20.00 uur voor de deur en toen was er nog niks aan de hand met de auto's. Ik lag te slapen toen mijn vrouw gebeld werd door de overbuurman welke vertelde dat wij het huis uit moesten omdat onze auto’s in de brand stonden. Ik heb mij omgekleed en alle kinderen wakker gemaakt en zijn toen het huis uit gerend. Op de weg naar buiten kwamen wij bij de voordeur en bij het opendoen van de voordeur zagen wij dat er een brief op de voordeur geplakt was.
In de brief stond het volgende:
“ [voornaam 1] en [voornaam 2] , Dit is jullie karma voor alles wat jullie en jullie gezin mij hebben aangedaan. Afgelopen jaren zijn wij goed bevriend geweest echter hebben jullie mijn leven kapot gemaakt. De afgelopen 3 maanden heb ik jullie gezin behekst door middel van voodoo. Hierbij zijn vriendschappen en relaties kapot gemaakt. Dit hebben jullie verdiend na aanleiding wat er allemaal is gebeurd. De relatie tussen de kinderen en de relatie tussen je dochter en haar vriend. Ik heb ervan genoten om te horen hoe alles bij jullie kapot is gegaan. De honden die tekeer gaan jullie die de kinderen niet aankunnen de relatie tussen je dochter en haar vriend die alleen maar ruzie hebben gemaakt. Want die grote muil van je dochter die zij aan me gaf, ze verdiend het als jullie niet gelukkig te zijn. want ook haar vriend heb ik behekst. konstant ruzies en niemand die zichzef was en geen enkele vorm van liefde binnen en buiten gezin. Dit was mijn laatste wraak die ik neem. Groet, Een bekende."
3.
Het proces-verbaal van bevindingen, het bekijken van de camerabeelden, opgesteld op 10 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 175-176):
Beelden Veenweg [huisnummer 1] en Veenweg [huisnummer 2] , 15-11-2023 04:59
Ik zag dat NN1 over het bruggetje liep, komende vanuit de Tedingeroord en in richting van de [adres 2] Ik zag dat NN1 een wit voorwerp bij zich had. Ik zag dat NN1 aan de linker voorzijde van de witte geparkeerde auto ging staan. Ik zag dat NN1 zich voorover bukte, richting de bestuurderskant van de witte auto en zijn armen strekte, met in zijn handen het witte voorwerp. Ik zag dat NN1 zich om draaide en loopt ongeveer 10 meter in de richting van de Tedingeroord. Ik zag dat NNI zich weer om draaide en terugliep richting de geparkeerde witte auto. Ik zag dat NN1 zich een tweede maal voorover bukte, richting de bestuurderszijde van de auto. Ik zag dat NN1 zijn armen strekte, en daarmee het witte voorwerp richting de auto bewoog. Ik zag dat NNI zich omdraaide en richting de Tedingeroord liep.
Beelden Veenweg [huisnummer 1] , 15-11-2023 05:01
Ik zag dat NNI vanuit de Tedingeroord richting [adres 2] liep Ik zag dat NN1 aan de linkerzijde van de geparkeerde witte auto ging staan. Ik zag dat NN1 zich voorover bukte richting de bestuurderskant van de witte auto en zijn armen strekte. Ik zag in zijn handen het witte voorwerp. Ik zag dat NNI een gietende beweging maakte met het voorwerp. Ik zag dat het witte voorwerp kantelde richting de witte auto. Ik zag dat NN1 zich omdraaide en ongeveer 5 meter in de richting van de Tedingeroord liep. Ik zag dat NN1 zich weer omdraaide en terugliep richting de geparkeerde witte auto. Ik zag dat NN1 een weer een strekkende beweging met zijn armen maakte en het witte voorwerp richting de witte auto kantelde. Ik zag dat NN1 zich omdraaide en richting de Tedingeroord liep.
Beelden Veenweg [huisnummer 1] , 15-11-2023 05:03
Ik zag dat NN1 over het bruggetje liep, komende vanuit de Tedingeroord, en richting de [adres 2] . Ik zag dat NN1 aan de linker voorzijde van de witte geparkeerde auto ging staan en zijn rechterarm richting de linker voorzijde van de witte auto strekte. Ik zag zesmaal achtereen een vonkje verschijnen, ter hoogte van de hand van NNI. Ik zag dat NNI zich een kwartslag draaide en voorover bukte. Ik zag dat NN1 langs de voorzijde van de geparkeerde witte auto liep en zich aan de rechterzijde van de auto voorover bukte. Ik zag dat NN1 weer terug liep naar de linker voorzijde. Ik zag weer een paar vonkjes ter hoogte van de hand van NN1. Ik zag dat NN1 weer naar de rechterzijde van de witte auto liep. Ik zag dat NN1 weer terug naar de linkerzijde van de witte auto liep. Ik zag dat NN1 zijn arm richting de auto strekte en is er weer een vonkje te zien.
Beelden Veenweg [huisnummer 1] , 15-11-2023 05:04.
Ik zag een grote steekvlam verschijnen waar NN1 en de witte auto stonden. Ik zag dat NN1 wegrende richting de Tedingeroord. Ik zag dat de brand zich uitbreidde.
Beelden Veenweg [huisnummer 1] , 15-11-2023 05:19
Ik zag dat de hulpdiensten ter plaatse kwamen.
4.
Het proces-verbaal van bevindingen, het aantreffen van een fles op het plaats delict, opgesteld op 15 november 2023, voor zover inhoudende (p. 54):
Op 15 november 2023 omstreeks 05.15 uur, was ik in dienst. Ik kreeg de melding om te gaan naar de [adres 2] te ‘s-Gravenhage. Ik zag toen ik ter plaatse gekomen was dat de brandweer het voertuig aan het blussen was. Ik zag dat het een witte SUV betrof van het merk Skoda. Ik zag dat er naast dit voertuig nog een voertuig stond die ook deels in de brand heeft gestaan. Ik zag dat de voertuigen op een oprit stonden. Ik zag dat deze oprit bij het perceel nummer 128 hoorde. Ik zag dat er rondom de voertuigen een heg stond. Ik zag dat aan de bestuurders zijde van het witte voertuig op de grond een kapotte glazen fles lag. Ik zag dat er naast de fles een geel vaatdoekje lag. Ik zag dat één van de zijdes van dat gele vaatdoekje in de brand heeft gestaan. Ik zag dat er naast het vaatdoekje ook de hals van de fles lag. Ik zag dat de hals van de fles zwart geblakerd was. Ik zag dat er om de hals van de fles ook aluminium folie zat.
5.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld op 10 juli 2024, voor zover inhoudende (p. 223):
Op zowel de foto's van de uitgebrande voertuigen als de luchtfoto's en screenshots van Google Streetview is een witte Skoda Kodiaq te zien. De screenshots van Google Streetview tonen dat beide uitgebrande voertuigen geparkeerd stonden op een dubbele parkeerplaats voor de woning, welke begrensd werd door een heg met daarin bomen. De luchtfoto's geven aan dat de afstand tussen de parkeerplaatsen en de woning ongeveer 3 meter bedraagt.
6.
Het proces-verbaal van bevindingen, aangetroffen fles wasverzachter met benzine, opgesteld op 17 november 2023, voor zover inhoudende (p. 112-113):
Op 15 november 2023, omstreeks 05.00 uur werden 2 auto’s van aangever [naam 1] in brand gestoken. Aangever [naam 1] woont op de [adres 2] in Den Haag. Op de camera van de buurman van aangever is de brandstichter duidelijk te zien. Te zien is dat de brandstichter een grote witte fles/flacon in zijn handen heeft. Na de brand gingen de aangever en zijn vrouw hun honden uitlaten. Op dat moment hadden zij de camerabeelden van hun buurman nog niet gezien. Op de honden uitlaatplaats zagen zij een grote witte fles / flacon liggen. Deze grote witte fles (vermoedelijk wasverzachter) viel hun op, maar zij schonken er verder geen aandacht aan. Op het moment dat zij de beelden van hun buurman zagen en dus zagen dat de brandstichter een fles/flacon in handen had, liepen ze terug naar de honden uitlaatplaats. De witte fles lag daar niet meer. In de buurt app plaatsten zij een bericht en vroegen of iemand op de honden uitlaatplaats een grote witte fles had zien liggen. Hier werd bevestigend op gereageerd door een buurtbewoner. Zij had de fles opgepakt en in hun container gegooid. De aangever en zijn vrouw zijn naar die buurtbewoner gegaan en hebben de fles uit de container gehaald. Zij roken direct een sterke benzine lucht. Vervolgens werd ik gebeld. Ik heb de bedoelde fles opgehaald en in beslag genomen. Ik rook een zeer sterke benzine lucht. Onmiskenbaar had er in die fles benzine gezeten. De in beslag genomen fles komt qua vorm overeen met de fles die de brandstichter.
7.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld op 23 november 2023, voor zover inhoudende (p. 119):
Het bleek dat de verdachte [de verdachte] de nacht van 15 november 2023 om 03.35 uur inderdaad benzine had gekocht. Hij ‘tankte’ deze benzine in een grote witte fles met opvallende roze dop, soortgelijk / identiek aan de fles die nabij de plaats delict werd aangetroffen en waarin benzine had gezeten.
8.
Het proces-verbaal van bevindingen, gesprek met [naam 2] , opgesteld op 15 november 2023, voor zover inhoudende (p. 66):
op 15 november 2023, omstreeks 06.15 uur, bevond ik, verbalisant [verbalisant] , mij samen met mijn collega [agent] , agent van de Eenheid Den Haag, op de [adres 2] in ' ‘s-Gravenhage naar aanleiding van een brandstichting van twee voertuigen. Op dat moment kwam [naam 2] , geboren 20 oktober 1967 in ' ‘s-Gravenhage, naar ons toe. Ik hoorde dat hij verklaarde de buurman te zijn van de slachtoffers van de brandstichting en zojuist een rondje te hebben gelopen met zijn honden. Ik hoorde dat hij verklaarde dat hij tijdens zijn rondje lopen bij de Openbare Basisschool Prinses Catharina-Amalia, gelegen [adres 3] , [postcode 2] 's-Gravenhage, een jongeman zag rondlopen op het schoolplein van de genoemde school. Ik hoorde dat hij verklaarde dat de jongeman een donkere huidskleur had en een beige broek droeg en dat hij vermoedelijk dacht te herkennen dat dit de jongeman was welke hij wel eens bij de familie van het slachtoffer had gezien. De afstand tussen het adres van de school en van het plaats delict betreft ongeveer 250 meter.
9.
Een geschrift, te weten: het vergelijkend dactyloscopisch onderzoek betreffende dactyloscopische sporen op een brief van het Nederlands Forensisch Instituut, opgesteld op 30 juli 2024, voor zover inhoudende:
Op de voordeur van de woning was een brief bevestigd dat dit wraak was en dat het gezin behekst is voor wat zij gedaan hebben. Vanaf de brief werden een aantal dactyloscopische sporen verkregen, waarvan twee zich lenen voor nader vergelijkend onderzoek en het onderzoeken van de bewijswaarde hiervan. Conclusie op bronniveau van spoor SIN AARD4186NL
Het vergelijkend onderzoek heeft als resultaat dat voor het spoor SIN AARD4186NL een corresponderend grondpatroon, linker en rechter kern-delta afstand van 9 corresponderende dactyloscopische kenmerken zijn aangetroffen met de referentieafdruk van de rechterduim van verdachte [de verdachte] . Er zijn
geendactyloscopische verschillen waargenomen die buiten de toegepaste toleranties vallen. De bevindingen van het onderzoek zijn
zeer veel waarschijnlijker, wanneer het spoor SIN AARD4186NL afkomstig is van de verdachte [de verdachte] (hypothese 1), dan wanneer het spoor afkomstig is van een willekeurige andere persoon (hypothese 2).
10.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld op 22 november 2023, voor zover inhoudende (p. 111):
Uit de geanalyseerde data vanuit de telefoon van [de verdachte] bleek dat er op 1 november 2023 om 02.52 uur gezocht werd naar 112 meldingen, dit was 17 minuten nadat de melding van de brand op de [adres 1] binnenkwam bij de politie.
Op 15 november werd er om 05.22 uur gezocht naar 112 meldingen, dit was 7 minuten nadat de melding van de brand op de [adres 2] binnen kwam bij de politie. Vanaf 20 juni 2023 tot en met 15 november 2023 werd er met de telefoon op deze twee momenten na niet gezocht naar 112 meldingen.
11.
Het proces-verbaal van bevindingen, opgesteld op 23 november 2023, voor zover inhoudende (p. 127-132):
De historische verkeersgegevens telefonie van het telefoonnummer [telefoonnummer] werden vanaf 24 mei 2023 tot en met 15 november 2023 gevorderd en geanalyseerd. Hieruit bleek dat het telefoonnummer [telefoonnummer] gebruikt werd in combinatie met het IMEI-nummer [nummer] . Het IMEI-nummer [nummer] behoort toe aan een Apple iPhone 14 Pro. Dit komt overeen uitgelezen en geanalyseerde gegevens van de Apple iPhone 14 Pro van [de verdachte] .
Op 15 november 2023 om 05.15 werd er bij de politie gemeld dat er twee voertuigen in de brand stonden op de [adres 2] te ‘s-Gravenhage. Tussen 04.12 en 06.13 uur werd door de voornoemde telefoon contact gemaakt met een bassistation gelegen aan Prinses Catharina Amaliastraat [huisnummer 3] te ‘s-Gravenhage. De plaats delict gelegen aan de [adres 2] te ‘s-Gravenhage valt binnen het theoretisch zendbereik van dit basisstation.