ECLI:NL:RBDHA:2024:12810

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
14 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.31555
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging overdrachtstermijn Dublinverordening en onderduiken van asielzoeker

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de overdrachtstermijn van een asielzoeker naar Bulgarije. De verzoeker, een Syrische nationaliteit, had op 5 augustus 2024 een besluit ontvangen van de minister van Asiel en Migratie waarin de overdrachtstermijn werd verlengd omdat hij ondergedoken zou zijn. De verzoeker heeft hiertegen op 10 augustus 2024 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verlenging van de overdrachtstermijn niet deugdelijk was gemotiveerd door de verweerder. De voorzieningenrechter wees erop dat er al een voorlopige voorziening was getroffen in een eerder beroep tegen het besluit om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, waardoor de overdracht aan Bulgarije verboden was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een daadwerkelijke overdracht en dat de verzoeker niet onderduikte met het doel de overdracht te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, de werking van het bestreden besluit geschorst en verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 875,00.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats ‘s-Hertogenbosch
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31555

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], geboren op [geboortedag] 1996 en van Syrische nationaliteit, verzoeker, V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en
de minister van Asiel en Migratie(dan wel diens ambtsvoorganger de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid), verweerder,
(gemachtigde: N. Mikolajczyk).

Procesverloop

Bij besluit van 5 augustus 2024 (bestreden besluit) heeft verweerder de overdrachtstermijn verlengd overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening (Vo 604/2013) vanwege onderduiken.
Verzoeker heeft tegen dit bestreden besluit op 10 augustus 2024 beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter van deze rechtbank verzocht een voorziening te treffen dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat hem opvang wordt geboden in afwachting van de behandeling van het beroep. Het beroep is geregistreerd onder zaaknummer [zaaknummer] .
Verweerder heeft op 12 augustus 2024 een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter heeft vervolgens het onderzoek op 13 augustus 2024 gesloten.

Overwegingen

Inleiding
Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter, indien onverwijlde spoed dat vereist en partijen daardoor niet in hun belangen worden geschaad, uitspraak doen zonder zitting. De voorzieningenrechter acht in dit geval termen aanwezig om van deze bevoegdheid gebruik te maken.
3. Daartoe overweegt de voorzieningenrechter dat is gebleken dat verzoeker sinds 12 augustus 2024 door het Centraal Orgaan opvang asielzoekers (COa) geen toegang (meer) wordt verschaft tot de opvangvoorziening omdat er van is uitgegaan dat hij met onbekende bestemming is vertrokken. Gelet daarop heeft hij spoedeisend belang bij de verzochte voorziening.
4. Getoetst moet worden of het bestreden besluit moet worden geschorst omdat het beroep een redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter gaat daarbij uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Feiten en omstandigheden
5. Op 2 februari 2023 heeft verzoeker een aanvraag om een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Uit Eurodac (Europese Dactyloscopie) is gebleken dat hij op 7 december 2022 in Bulgarije een verzoek om internationale bescherming heeft ingediend. Gelet daarop heeft verweerder op 28 maart 2023 de Bulgaarse autoriteiten verzocht om verzoeker terug te nemen op grond van artikel 18, eerste lid, onder b, van de Dublinverordening. De autoriteiten van Bulgarije zijn hiermee op 31 maart 2023 akkoord gegaan op grond van artikel 18, eerste lid en onder c, van de Dublinverordening.
6. Bij besluit van 8 mei 2023 heeft verweerder de aanvraag van verzoekster tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) omdat Bulgarije daarvoor verantwoordelijk is. Verzoeker heeft hiertegen op 9 mei 2023 beroep ingesteld en tevens de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Het beroep is geregistreerd onder zaaknummer [zaaknummer] . Bij uitspraak van de voorzieningenrechter van deze rechtbank en zittingsplaats van 24 mei 2023 ( [zaaknummer] ) is het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en is de voorlopige voorziening getroffen dat het besluit wordt geschorst en dat verzoeker niet mag worden overgedragen aan Bulgarije totdat is beslist op het beroep. Verweerder heeft de Bulgaarse autoriteiten op 24 mei 2023 bericht dat de overdracht van verzoeker niet binnen de gestelde termijn kan plaatsvinden vanwege opschortende werking overeenkomstig artikel 27, derde lid, van de Dublinverordening. De rechtbank moet nog een zitting houden en uitspraak doen over de Dublinprocedure van verzoeker.
7. Uit informatie van het COa is gebleken dat verzoeker op 2 augustus 2024 als met onbekende bestemming vertrokken is gemeld. Verweerder heeft daarop de Bulgaarse autoriteiten op 5 augustus 2024 bericht dat de overdracht niet binnen de gestelde termijn kan plaatsvinden als gevolg van de verdwijning van verzoeker en dat volgens artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening de overdrachtstermijn wordt verlengd tot achttien maanden. Tegen deze verlenging heeft verzoeker beroep ingesteld en verzocht om deze voorlopige voorziening, ertoe strekkend dat het besluit wordt geschorst en dat hem opvang wordt verleend gedurende het beroep tegen verlenging van de overdrachtstermijn.

Het oordeel van de voorzieningenrechter

De verlenging van de overdrachtstermijn
8. Verzoeker stelt zich allereerst op het standpunt dat de overdrachtstermijn ten onrechte door verweerder is verlengd vanwege onderduiken. Verzoeker betwist dat hij was ondergedoken. Verzoeker heeft slechts één meldplicht gemist en het COa was ervan op de hoogte dat hij naar zijn neef was gegaan in Nederland omdat hij depressief was en een paar dagen bij wilde komen. Na de gemiste meldplicht heeft verzoeker zich weer gemeld en heeft hij altijd op de opvanglocatie verbleven. Van vertrek met onbekende bestemming is dus ook geen sprake. Dat is bevestigd door de COa-medewerker die de gemachtigde van verzoeker op 9 augustus 2024 heeft gesproken. Deze heeft bevestigd dat verzoeker altijd beschikbaar en bereikbaar is voor welke instantie dan ook. Verder voert verzoeker aan dat ook geen sprake is van overdracht die wegens onderduiken niet kan plaatsvinden. Vooralsnog is van overdracht geen sprake, omdat de rechtbank zijn beroep in de Dublinprocedure nog moet behandelen. De situatie is nu dat verzoeker geen toegang meer heeft tot de opvanglocatie terwijl hij de uitspraak van de rechtbank in Nederland mag afwachten. De betreffende COa-medewerker bevestigt in de app aan verzoeker dat hij net van de casemanager heeft gehoord dat verzoeker is uitgeschreven omdat hij zich twee keer niet heeft gemeld. Verzoeker hoort pas na beroep tegen de verlenging van de overdrachtstermijn dat hij de opvanglocatie moet verlaten. Na het missen van de meldplicht is verzoeker zich nog gaan melden en pas later heeft hij met uitleg nog één keer de meldplicht gemist omdat hij bij zijn neef was en ook daarna heeft hij zich weer gemeld. Verzoeker is thans ook op de opvanglocatie, zoals uit het bericht van het COA blijkt, maar hij verzoekt de voorzieningenrechter van de rechtbank om het bestreden besluit zo spoedig mogelijk te schorsen zodat hij op zijn huidige opvanglocatie de uitkomst van zijn Dublinprocedure mag afwachten.
9. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de overdrachtstermijn is verlengd overeenkomstig artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening vanwege onderduiken en dat het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening zou moeten worden afgewezen. Zo is erkend dat verzoeker meermaals niet is komen opdagen bij de meldplicht en is hij, na een check van zijn kamer op aanwezigheid van verzoeker en zijn spullen, door Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel (AVIM) en het COa in de systemen geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken. Hierbij heeft verweerder zowel de zogenaamde MOB-meldingen in de systemen van de IND en het COa als een screenshot van het COa-systeem overgelegd ter onderbouwing dat verzoeker in het verleden meermaals gewaarschuwd nadat hij niet was komen opdagen op de meldplicht. Voorts geeft verweerder aan dat blijkens paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) mag verweerder de overdrachtstermijn verlengen tot maximaal 18 maanden indien een vreemdeling zich aan de overdracht aan een andere lidstaat onttrekt en daarmee onderduikt. Verzoeker was op de hoogte van de verplichting om mee te werken met de autoriteiten en zich beschikbaar te houden voor de asielprocedure, aldus verweerder, maar hij heeft er desondanks meermaals voor gekozen om niet op te komen dagen bij zijn meldplicht. Verzoeker is om die reden terecht MOB gemeld. Volgens verweerder is niet gebleken van verschoonbare feiten en omstandigheden. Anders dan verzoeker stelt, was het COa niet op de hoogte van het verblijf van verzoeker bij zijn neef. Daarbij geeft verweerder aan dat indien dit het geval zou zijn geweest, verzoeker niet MOB zou zijn gemeld. Die gestelde wetenschap heeft verzoeker ook op geen enkele wijze nader onderbouwd. Naar de mening van verweerder is verzoeker niet altijd bereikbaar en beschikbaar geweest voor de autoriteiten. Tot slot geeft verweerder aan dat voor het verlengen van de overdrachtstermijn ook niet noodzakelijk is dat er een overdracht is gepland, maar dat voldoende is dat een vreemdeling (tijdelijk) buiten bereik van de autoriteiten is waarmee niet wordt meegewerkt aan de uitvoering van de overdracht.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat uit de door verweerder overgelegde schermafdruk uit het registratiesysteem blijkt dat verzoeker door het COa op 2 augustus 2024 is geregistreerd als met onbekende bestemming vertrokken.
11. Tussen partijen is niet in geschil dat de verlenging van de overdrachtstermijn een appellabel besluit betreft. Immers, de Afdeling heeft in de uitspraak van 14 december 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:3630, rechtsoverweging 4.1) geoordeeld dat het verlengen van de overdrachtstermijn een besluit is in de zin van artikel 1:3 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Dat betekent dat tegen de verlenging van de overdrachtstermijn beroep kan worden ingesteld.
12. In artikel 29, tweede lid, van de Dublinverordening is bepaald dat indien de overdracht niet plaatsvindt binnen de gestelde termijn van zes maanden, de verplichting voor de verantwoordelijke lidstaat om de betrokkene over te nemen of terug te nemen, komt te vervallen, en de verantwoordelijkheid overgaat op de verzoekende lidstaat. Indien de overdracht niet kon worden uitgevoerd, kan deze termijn tot maximaal 18 maanden worden verlengd indien de betrokkene onderduikt. Deze bepaling moet zo worden uitgelegd dat een betrokkene onderduikt wanneer deze persoon doelbewust ervoor zorgt dat hij buiten het bereik blijft van de nationale autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de overdracht, met het doel om deze overdracht te voorkomen. Dat is het geval wanneer die overdracht niet kan worden uitgevoerd, omdat de betrokkene de hem toegekende woonplaats heeft verlaten zonder de bevoegde nationale autoriteiten van zijn afwezigheid op de hoogte te brengen, hoewel hij werd geïnformeerd over zijn verplichtingen (vgl. het arrest van het HvJ-EU in de zaak [naam] tegen Duitsland van 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218, punt 62 e.v., alsook voormelde uitspraak van de Afdeling van 14 december 2022).
13. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter heeft verweerder het besluit tot verlenging van de overdrachtstermijn niet (deugdelijk) gemotiveerd. Hoewel van belang is dat verweerder op 26 juni 2024 aan de Bulgaarse autoriteiten heeft laten weten dat de termijn voor overdracht binnen 18 maanden na aanvaarding van het overnameverzoek is, aangezien verzoeker is ondergedoken, blijkt pas uit het verweerschrift de onderbouwing voor de MOB-melding waarop de verlenging van de overdrachtstermijn is gebaseerd.
13. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heeft het beroep tegen het verlengingsbesluit een gerede kans van slagen. De gevraagde voorziening zal daarom worden toegewezen. In de eerste plaats wijst de voorzieningenrechter daarvoor op de omstandigheid dat er in het kader van het lopende beroep tegen het besluit om eisers asielaanvraag niet in behandeling te nemen al een voorlopige voorziening is getroffen, waaruit volgt dat dat besluit is geschorst en de overdracht is verboden. Van een overdracht is nu dan ook geen sprake en uit het dossier blijkt ook niet dat verweerder voorbereidingen daartoe treft. Dat maakt onderduiken met als doel de (voorbereiding van de) overdracht te voorkomen onaannemelijk. Met zulk onderduiken valt ook niet goed te rijmen dat verzoeker na het missen van zijn meldplicht zich weer wél gemeld heeft. Blijkens het overzicht van meldplichtmeldingen, waarvan de juistheid niet is betwist, heeft verzoeker immers recentelijk twee keer zijn meldplicht heeft gemist, namelijk op 18 juli 2024 en 1 augustus 2024. Na beide meldplichten heeft eiser zich juist weer wél gemeld op 25 juli 2024 en 8 augustus 2024.
13. Naast de hiervoor benoemde grond voor toewijzing van de gevraagde voorziening overweegt de voorzieningenrechter dat verzoeker betoogt dat überhaupt geen sprake is geweest van het missen van zijn meldplicht omdat hij het COa heeft geïnformeerd over zijn voornemen om een paar dagen bij zijn neef te blijven omdat hij zich depressief voelde en een paar dagen bij wilde komen c.q. dat om die reden sprake is van verschoonbare feiten en omstandigheden. Verweerder bestrijdt dat omdat het COa verzoeker niet MOB zou hebben gemeld als het van de afwezigheid op de hoogte was. Afgezien van de mogelijkheid dat verzoeker zijn stellingen in de bodemprocedure nader kan onderbouwen, gaat het standpunt van verweerder wel in op de vraag of het COa op de hoogte was maar heeft verweerder – tenzij het standpunt zo moet worden begrepen dat enkel sprake is van verschoonbaarheid als het COa was geïnformeerd – nog in het midden gelaten of sprake was van een verschoonbaar missen van de meldplicht omdat verzoeker het nodig vond om een paar dagen bij zijn neef te verblijven.
16. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter heet verweerder dan ook ten onrechte de overdrachtstermijn verlengd. Overigens wijst de voorzieningenrechter erop dat de overdrachtstermijn thans – zoals verweerder reeds op 24 mei 2023 aan de autoriteiten van Bulgarije heeft laten weten – is gestuit vanwege de opschortende werking van de getroffen voorlopige voorziening. Bovendien volgt uit het arrest van het HvJ-EU in de zaak E.N., S.S. en J.Y. tegen Nederland van 30 maart 2023 (ECLI:EU:C:2023:272, C 556/21) dat een eventuele voorziening die in hoger beroep op verzoek van verweerder wordt getroffen schorsende werking heeft omdat de overdrachtstermijn ook in beroepsfase is opgeschort.
Proceskostenveroordeling
17. De voorzieningenrechter ziet aanleiding om verweerder te veroordelen in de proceskosten die verzoeker heeft moeten maken. Deze worden conform het Besluit proceskosten bestuursrecht begroot op € 875,00 (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, waarde per punt € 875,00 en wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
  • wijst het verzoek om voorlopige voorziening toe en treft de voorlopige voorziening dat verzoeker opvang moet worden geboden totdat is beslist op het beroep;
  • schorst de werking van het besteden besluit totdat de rechtbank uitspraak heeft gedaan over de rechtmatigheid van het bestreden besluit;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoeker tot een bedrag van € 875,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. C.T.C. Wijsman, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. B.J. Groothedde, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op: 14 augustus 2024
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.