In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 14 augustus 2024 uitspraak gedaan over de verlenging van de overdrachtstermijn van een asielzoeker naar Bulgarije. De verzoeker, een Syrische nationaliteit, had op 5 augustus 2024 een besluit ontvangen van de minister van Asiel en Migratie waarin de overdrachtstermijn werd verlengd omdat hij ondergedoken zou zijn. De verzoeker heeft hiertegen op 10 augustus 2024 beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelde dat de verlenging van de overdrachtstermijn niet deugdelijk was gemotiveerd door de verweerder. De voorzieningenrechter wees erop dat er al een voorlopige voorziening was getroffen in een eerder beroep tegen het besluit om de asielaanvraag niet in behandeling te nemen, waardoor de overdracht aan Bulgarije verboden was. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een daadwerkelijke overdracht en dat de verzoeker niet onderduikte met het doel de overdracht te voorkomen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, de werking van het bestreden besluit geschorst en verweerder veroordeeld in de proceskosten van de verzoeker tot een bedrag van € 875,00.