ECLI:NL:RBDHA:2024:12763

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.5257
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-tijdig beslissen op aanvraag tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf

In deze zaak heeft eiser op 14 december 2022 een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf voor zijn echtgenote en dochter. Na het niet tijdig beslissen door de minister van Asiel en Migratie, heeft eiser op 13 juli 2023 de minister in gebreke gesteld. De rechtbank heeft op 11 september 2023 geoordeeld dat het beroep gegrond was en de minister verplicht om binnen twintig weken een besluit te nemen. Deze termijn is op 30 januari 2024 verstreken zonder dat er een besluit was genomen. Eiser heeft vervolgens op 12 februari 2024 opnieuw beroep ingesteld.

Op 27 februari 2024 heeft de minister alsnog een besluit genomen, waarbij de aanvraag van de echtgenote is ingewilligd en die van de dochter is afgewezen. Eiser heeft op 30 juli 2024 aangegeven het beroep te handhaven voor de proceskosten van zijn echtgenote en verzocht om het beroep van zijn dochter door te verwijzen naar de minister als bezwaar. De rechtbank heeft uitspraak gedaan zonder zitting, onder verwijzing naar de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).

De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep van eiser voor zijn echtgenote niet-ontvankelijk is, maar dat hij recht heeft op proceskostenvergoeding van € 437,50. Voor de dochter is het beroep doorverwezen naar de minister voor behandeling als bezwaar, omdat het afwijzende besluit niet geheel tegemoet kwam aan het beroep. De uitspraak is gedaan op 9 augustus 2024 door rechter S.E. van de Merbel, met griffier S.S. van der Velde.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5257

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] ,

V-nummer: [V-nummer 1] , eiser
(gemachtigde: mr. J.A. Pieters),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: mr. C. te Nijenhuis).

Procesverloop

1. Eiser heeft op 14 december 2022 een aanvraag ingediend tot verlening van een machtiging tot voorlopig verblijf in het kader van nareis ten behoeve van zijn echtgenote [naam 1] (geboortedatum [geboortedag 1] 1961, [V-nummer 2] ) en hun dochter [naam 2] (geboortedatum [geboortedag 2] 1999, [V-nummer 3] ).
2. Eiser heeft op 13 juli 2023 verweerder in gebreke gesteld omdat hij nog niet op de aanvraag had beslist. Op 2 augustus 2023 heeft hij beroep ingesteld.
3. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft het beroep wegens niet-tijdig beslissen op 11 september 2023 gegrond verklaard en bepaald dat verweerder binnen twintig weken na de dag van verzending van de uitspraak alsnog een besluit bekend moet maken. [1] Deze termijn is op 30 januari 2024 verstreken, zonder dat verweerder een besluit heeft bekend gemaakt.
4. Eiser heeft op 12 februari 2024 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet-tijdig nemen van een besluit op zijn aanvraag.
5. Op 27 februari 2024 heeft verweerder alsnog een besluit bekend gemaakt op de aanvraag van eiser. In twee afzonderlijke besluiten heeft verweerder de aanvraag van de echtgenote van eiser ingewilligd, en de aanvraag van de dochter van eiser afgewezen.
6. Verweerder heeft op 5 maart 2024 een verweerschrift ingediend.
7. Ten aanzien van zijn echtgenote heeft eiser op 30 juli 2024 met een bericht in het digitale dossier laten weten dat hij het beroep handhaaft ten behoeve van de vaststelling van de proceskosten. Ten aanzien van zijn dochter verzoekt eiser het beroep door te verwijzen naar verweerder om het te laten behandelen als bezwaar.
8. De rechtbank doet onder verwijzing naar artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

9. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep met een besluit wordt gelijkgesteld het niet tijdig nemen van een besluit. Op grond van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb kan een beroepschrift tegen het niet tijdig nemen van een besluit worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is. Op grond van artikel 6:12, derde lid, van de Awb kan, indien redelijkerwijs niet van de belanghebbende kan worden gevergd dat hij het bestuursorgaan in gebreke stelt, het beroepschrift worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen. [2]
10. Nu de door deze rechtbank en zittingsplaats gestelde termijn voor het nemen van een besluit op 12 februari 2024 is verstreken zonder dat verweerder een besluit heeft genomen, is het beroep terecht ingesteld.
De echtgenote
11. De rechtbank stelt vast dat de minister na het instellen van het beroep alsnog een inwilligend besluit heeft genomen. Het beroep is daarom kennelijk niet-ontvankelijk.
12. Omdat eiser het beroep voor zover dit ziet op zijn echtgenote niet ten onrechte heeft ingesteld, maakt hij aanspraak op een vergoeding van zijn proceskosten. De minister moet deze vergoeding betalen. De kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 met een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.
De dochter
13. Ten aanzien van het beroep van de dochter van eiser geldt dat verweerder een afwijzend besluit heeft genomen. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awb heeft het beroep wegens niet-tijdig beslissen van rechtswege mede betrekking op het alsnog genomen besluit, indien dit niet geheel aan het beroep tegemoet komt. Onder verwijzing naar artikel 6:20, vierde lid van de Awb, en gelet op het verzoek hiertoe van eiser, verwijst de rechtbank het beroep door naar verweerder om het te laten behandelen als bezwaar.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep, voor zover het betrekking heeft op de echtgenote van eiser, niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de minister tot betaling van € 437,50 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan op 9 augustus 2024 door mr. S.E. van de Merbel, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over verzet
Als partijen het niet eens zijn met deze uitspraak, kunnen zij een verzetschrift sturen naar de rechtbank waarin zij uitleggen waarom zij het niet eens zijn met deze uitspraak. Het verzetschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Als partijen graag een zitting willen om het verzetschrift toe te lichten, moeten zij dit in het verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van 11 september 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:13825.
2.Hiervan is bijvoorbeeld sprake als de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan heeft zich daar niet aan gehouden, zie uitspraak van de Afdeling van 8 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:673.