ECLI:NL:RBDHA:2024:12761

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
8 augustus 2024
Publicatiedatum
14 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.11564
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om voorlopige voorziening in asielprocedure met betrekking tot leeftijdsregistratie

In deze zaak heeft verzoeker, een asielzoeker, beroep ingesteld tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie over de wijziging van zijn leeftijdsregistratie in de asielprocedure. Verzoeker heeft tevens de voorzieningenrechter verzocht om dit besluit te schorsen en hem te behandelen als minderjarige. Daarnaast heeft hij beroep ingesteld tegen een besluit van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers (COA) om hem over te plaatsen naar een opvanglocatie voor volwassenen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er geen zitting nodig is om op het verzoek te beslissen.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de IND op 31 januari 2024 een kennisgeving van gewijzigde identiteitsgegevens heeft gestuurd, waartegen verzoeker bezwaar heeft gemaakt. De minister heeft in zijn verweerschrift gesteld dat verzoeker met zijn huidige procedure niet kan bereiken wat hij beoogt, omdat het besluit van 4 maart 2024 in rechte vaststaat. De voorzieningenrechter heeft deze stelling niet gevolgd en geoordeeld dat de bezwaarschriften van verzoeker betrekking hebben op één rechtsmiddel van bezwaar.

De voorzieningenrechter heeft vervolgens de vraag beoordeeld of er sprake is van een spoedeisend belang bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Hij heeft geconcludeerd dat het verzoek kennelijk ongegrond is, omdat het verzoeker niet is gebleken dat de leeftijdsbepaling van de IND rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen en geen proceskostenveroordeling opgelegd. De uitspraak is gedaan op 8 augustus 2024 en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11564

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[verzoeker], verzoeker

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. P.H. Hillen),
en
de minister van Asiel en Migratie,voorheen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister,
(gemachtigde: mr. R. Hopman).

Inleiding

Verzoeker heeft beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van de minister over de wijziging van zijn leeftijdsregistratie in de asielprocedure.
Tegelijkertijd heeft verzoeker de voorzieningenrechter verzocht bedoeld besluit te schorsen en de minister te gelasten dat hij wordt behandeld als een minderjarige.
Verzoeker heeft daarnaast beroep ingesteld tegen het besluit van het COa [1] om hem over te plaatsen naar een opvanglocatie voor volwassenen. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om het COa te gelasten om verzoeker te behandelen als minderjarige en hem niet over te plaatsen naar de volwassenenopvang.
De minister heeft op verzoek van de voorzieningenrechter een verweerschrift ingediend.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat in dit geval geen zitting nodig is om op het verzoek te beslissen. [2]

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Indien tegen een besluit bij de bestuursrechter beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, kan de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2. Uit de stukken blijkt dat de IND [3] op 31 januari 2024 per e-mail aan de AVIM [4] in het AC [plaats] een kennisgeving gewijzigde identiteitsgegevens heeft gestuurd. Verzoeker heeft tegen de daarin opgenomen leeftijdsbepaling bezwaar gemaakt bij bezwaarschrift van 6 februari 2024. Op 1 maart 2024 heeft verzoeker nogmaals een bezwaarschrift ingediend. Bij besluit van 4 maart 2024 heeft de minister beslist op het eerste bezwaarschrift, bij besluit van 7 maart 2024 vervolgens ook op het tweede bezwaarschrift. In zijn verweerschrift wijst de minister erop dat het beroep van verzoeker volgens het inleidend beroepschrift is gericht tegen het besluit van 7 maart. De minister stelt zich op het standpunt dat nu niet is gebleken van een afzonderlijk beroep tegen het besluit van 4 maart dit besluit inmiddels in rechte vaststaat en dat verzoeker met zijn huidige procedure niet meer kan bereiken wat hij beoogt.
3. De voorzieningenrechter volgt de minister niet. De beide bezwaarschriften hebben naar hun aard betrekking op één rechtsmiddel van bezwaar. Het bezwaarschrift van 1 maart moet worden gezien als een aanvullend bezwaarschrift. De minister kan ook niet meerdere keren op het bezwaar beslissen. Niet is gebleken dat het besluit van 4 maart is ingetrokken. Dit betekent dat, voor zover eerst in het besluit van 7 maart 2024 is gereageerd op het bezwaarschrift van 1 maart 2024, dit besluit moet worden geduid als een besluit tot aanvulling van het besluit van 4 maart 2024. Het beroepschrift is ingediend binnen de rechtsmiddelentermijnen voor beide besluiten. Gelet op de inhoud van de beide besluiten en de gronden van beroep richt het beroep zich naar het oordeel van de voorzieningenrechter tegen zowel het besluit van 4 maart als dat van 7 maart 2024 (samen het bestreden besluit).
4. Bij het bestreden besluit is het bezwaar van verzoeker niet-ontvankelijk verklaard omdat volgens de minister tegen de leeftijdsregistratie geen zelfstandig rechtsmiddel open staat.
5. De voorzieningenrechter stelt met partijen vast dat de vraag of zelfstandig kan worden opgekomen tegen de leeftijdsbepaling in asielzaken inmiddels ook voorligt bij de Afdeling. [5] In het verweerschrift meldt de minister dat de Afdeling de termijn voor het doen van uitspraak op 15 juli 2024 in het desbetreffende hoger beroep met zes weken heeft verlengd. De minister stelt zich op het standpunt dat het niet wenselijk is dat de voorzieningenrechter zich nu een voorlopig oordeel vormt over dezelfde rechtsvraag, vanwege het risico dat de Afdeling binnen afzienbare termijn wellicht tot een ander oordeel zal komen.
6. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter neemt dit niet weg dat in dit geval moet worden beoordeeld of sprake is van een spoedeisend belang aan de zijde van verzoeker bij het treffen van de gevraagde voorlopige voorziening. Hierbij speelt ook de voorlopige beoordeling van de rechtmatigheid van het bestreden besluit een rol.
7. De voorzieningenrechter volgt allereerst de minister in het standpunt dat het verzoek geen spoedeisend karakter heeft voor zover het de asielprocedure betreft. In zoverre is namelijk slechts sprake van een voorbereidingshandeling in de aanloop naar de beslissing op de asielaanvraag.
8. Verzoeker stelt zich blijkens de gronden van het verzoek op het standpunt dat de leeftijdsbepaling buiten de asielprocedure rechtsgevolgen sorteert in het kader van zijn opvang als asielzoeker. Hij wijst daarbij specifiek op het recht op onderwijs voor alleen minderjarige asielzoekers en op de bijstand van een voogd van stichting Nidos.
9. De voorzieningenrechter volgt dit standpunt niet. Het COa mag bij de plaatsing en overplaatsing van asielzoekers weliswaar uitgaan van de leeftijdsbepaling zoals die is uitgevoerd door de IND, niet is gesteld of gebleken dat het COa in de uitoefening van haar bevoegdheden hiertoe ook is gehouden. Uit de uitspraak van de Afdeling van 15 mei 2024 [6] volgt juist dat op het COa een eigen verantwoordelijkheid rust om in ieder individueel geval passende opvang(voorzieningen) te bieden. Dit betekent dat COa zelfstandig moet onderzoeken welke bijstand en begeleiding verzoeker mogelijk nodig heeft. Gelet hierop kan naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet worden geconcludeerd dat verzoeker door de leeftijdsbepaling van de IND rechtstreeks in zijn belang wordt getroffen.
10. Bij deze stand van zaken moet er naar het oordeel van de voorzieningenrechter van uit worden gegaan dat het besluit in beroep zal standhouden en is er geen aanleiding voor een voorlopige voorziening.

Conclusie en gevolgen

11. Het verzoek is kennelijk ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is op 8 augustus 2024 gedaan door mr. J.F.I. Sinack, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.
2.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht
3.Immigratie- en Naturalisatiedienst.
4.Afdeling Vreemdelingenpolitie, Identificatie en Mensenhandel.
5.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.