ECLI:NL:RBDHA:2024:12737
Rechtbank Den Haag
- Voorlopige voorziening
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag levenlanglerenkrediet en verzoek om voorlopige voorziening
In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2024 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een levenlanglerenkrediet had aangevraagd in verband met zijn voltijdse masteropleiding Rechtsgeleerdheid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De aanvraag was door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgewezen, omdat verzoeker niet voldeed aan de eisen, waaronder het hebben van een hbo-bachelor of universitaire master en de leeftijd van 30 jaar. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zonder het krediet niet kan starten met zijn studie.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 1 augustus 2024, waarbij verzoeker en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. Verzoeker stelde dat hij een spoedeisend belang had, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker zijn financieel spoedeisend belang niet voldoende had onderbouwd. De ingediende lijst met uitgaven was niet vergezeld van bewijs van inkomsten, waardoor niet aannemelijk was gemaakt dat hij het collegegeld niet kon betalen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een acute financiële noodsituatie en dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom moest worden afgewezen.
Daarnaast werd overwogen dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als het besluit evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet het geval was, en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen hoger beroep of verzet tegen deze uitspraak toegestaan.