ECLI:NL:RBDHA:2024:12737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
AWB - 24 _ 5753
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag levenlanglerenkrediet en verzoek om voorlopige voorziening

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2024 uitspraak gedaan op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker, die een levenlanglerenkrediet had aangevraagd in verband met zijn voltijdse masteropleiding Rechtsgeleerdheid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam. De aanvraag was door de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap afgewezen, omdat verzoeker niet voldeed aan de eisen, waaronder het hebben van een hbo-bachelor of universitaire master en de leeftijd van 30 jaar. Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen deze afwijzing en verzocht om een voorlopige voorziening, omdat hij zonder het krediet niet kan starten met zijn studie.

De voorzieningenrechter heeft het verzoek behandeld op 1 augustus 2024, waarbij verzoeker en de gemachtigde van de verweerder aanwezig waren. Verzoeker stelde dat hij een spoedeisend belang had, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat verzoeker zijn financieel spoedeisend belang niet voldoende had onderbouwd. De ingediende lijst met uitgaven was niet vergezeld van bewijs van inkomsten, waardoor niet aannemelijk was gemaakt dat hij het collegegeld niet kon betalen. De voorzieningenrechter concludeerde dat er geen sprake was van een acute financiële noodsituatie en dat het verzoek om een voorlopige voorziening daarom moest worden afgewezen.

Daarnaast werd overwogen dat een voorlopige voorziening alleen kan worden getroffen als het besluit evident onrechtmatig is. De voorzieningenrechter oordeelde dat dit niet het geval was, en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en er werd geen hoger beroep of verzet tegen deze uitspraak toegestaan.

Uitspraak

REchtbank DEN Haag
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/5753
uitspraak van de voorzieningenrechter van 9 augustus 2024 op het verzoek om een voorlopige voorziening van

[verzoeker], te [woonplaats], verzoeker,

tegen

de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW/DUO), verweerder

(gemachtigde: drs. P. Slagter).

Inleiding

1. In deze zaak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoeker.
1.1.
Met het besluit van 26 juni 2024 heeft verweerder de aanvraag van verzoeker om
toekenning van een levenlanglerenkrediet afgewezen. [1] Verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Hij heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen (SGR 24/5754).
1.2.
Bij besluit van 8 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van
verzoeker ongegrond verklaard. Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (SGR 24/5978), zodat het verzoek om voorlopige voorziening geldt als een verzoek gedaan hangende het beroep bij de rechtbank.
1.3.
Verweerder heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 augustus 2024 met behulp van een
beeldverbinding op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

Waar gaat deze zaak over?
2. Verzoeker (geboren in 1998) heeft gevraagd om toekenning van een levenlanglerenkrediet, in verband met de voltijdse wo masteropleiding Rechtsgeleerdheid aan de Erasmus Universiteit Rotterdam.
Verweerder heeft deze aanvraag voor de periode september 2024 tot en met augustus 2025 afgewezen, omdat verzoeker geen diploma voor een hbo-bachelor of universitaire master heeft en jonger is dan 30 jaar.
Standpunten van partijen
3.1.
Verzoeker heeft gesteld dat hij een spoedeisend belang heeft, omdat hij zonder het levenlanglerenkrediet niet kan starten met zijn studie. Verzoeker heeft een overzicht van privé- en zakelijke uitgaven ten behoeve van zijn juridisch adviesbureau ingediend.
Verzoeker kan zich niet vinden in de afwijzingsgrond. Hij begrijpt niet waarom met een hbo-bachelor wel aan de eisen wordt voldaan en met de wo-bachelor die hij heeft niet. Hij meent dat hier sprake is van ongerechtvaardigd onderscheid. Verzoeker vraagt ook om toepassing van de hardheidsclausule.
3.2.
Verweerder heeft het (financieel) spoedeisend belang van verzoeker betwist en gesteld dat verzoeker zijn inkomsten niet heeft onderbouwd.
Verweerder heeft voor de bedoeling van het levenlanglerenkrediet verwezen naar de wetsgeschiedenis. [2] Voor toepassing van de hardheidsclausule bestaat geen aanleiding.
Overwegingen
4. De voorzieningenrechter overweegt dat verzoeker zijn financieel spoedeisend belang niet afdoende heeft onderbouwd. Hij heeft een zelf opgemaakt lijstje met uitgaven ingediend, maar de inkomsten zijn niet onderbouwd. Daarmee is niet aannemelijk gemaakt dat hij het collegeld dat de Universiteit hem in rekening brengt (vier maal een bedrag van
€ 454,- per twee maanden) niet zou kunnen voldoen. Van een acute financiële noodsituatie, die door het treffen van een voorlopige voorziening zou kunnen worden opgeheven is niet gebleken. Er is geen sprake van spoedeisend belang. Daarom bestaat geen aanleiding voor kortsluiting. [3]
5. Bij het ontbreken van spoedeisend belang kan alleen een voorlopige voorziening worden getroffen als het besluit evident onrechtmatig is. Met evident onrechtmatig wordt bedoeld dat zonder diepgaand onderzoek naar de relevante feiten en/of het recht zeer ernstig moet worden betwijfeld of het door verweerder ingenomen standpunt juist is en of het bestreden besluit uiteindelijk in stand zal blijven. Naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter doet deze situatie zich niet voor.
6. Het verzoek om een voorlopige voorziening wordt afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling of vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.
De behandeling van het beroep zal door de rechtbank worden voortgezet.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Kleijn, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van A.J. van Rossum, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 9 augustus 2024.
griffier voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open

Voetnoten

1.Artikelen 2.3a, 2.7b, 2.8 tot en met 2.12, 3.16b, 3.16c, 3.16, 3.21 en 11.5 van de Wet studiefinanciering 2000 (Wsf2000)
2.Kamerstukken II, vergaderjaar 2024-2025, 34 035 nr. 3, de Memorie van Toelichting bij de Wijziging van onder meer de Wet studiefinanciering 2000 in verband met de introductie van een nieuw stelsel van studiefinanciering in het hoger onderwijs en de uitvoering van een toekomstgerichte onderwijsagenda voor het hoger onderwijs (Wet studievoorschot hoger onderwijs)
3.Artikel 8:86, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de Raad) van 11 september 2020 (ECLI:NL:CRVB:2020:2208)