In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Eritrese nationaliteit, op 16 december 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De minister van Asiel en Migratie heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de minister op 19 maart 2024 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft eiser op 4 april 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit door de minister. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft de aanvraag op 16 december 2022 ingediend en de beslistermijn is verlengd met negen maanden, waardoor de wettelijke beslistermijn is verstreken. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt de minister een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de minister uiterlijk op 11 november 2024 een besluit moet nemen op de asielaanvraag van eiser. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de minister om binnen deze termijn een zorgvuldige beslissing te nemen. Daarnaast moet de minister een dwangsom van € 100,- per dag betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 437,50.