ECLI:NL:RBDHA:2024:12717

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.30230 en NL24.30614
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Eerste beroepen bewaring en aansluitende maatregelen in vreemdelingenrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 9 augustus 2024 uitspraak gedaan in een procedure over de maatregel van bewaring van eiser, die de Tunesische nationaliteit heeft. Eiser had beroep ingesteld tegen twee besluiten van de minister van Asiel en Migratie, waarbij hem op 30 juli 2024 en 2 augustus 2024 de maatregel van bewaring was opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen op zitting behandeld op 7 augustus 2024, waarbij eiser werd bijgestaan door zijn gemachtigde, mr. W.A.E.M. Amesz, en de minister werd vertegenwoordigd door mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou.

De rechtbank oordeelde dat de maatregel van bewaring op 30 juli 2024 rechtmatig was, ondanks de opheffing van de maatregel op 31 juli 2024. Eiser had aangevoerd dat hij onrechtmatig was behandeld tijdens zijn detentie, maar de rechtbank concludeerde dat deze argumenten niet relevant waren voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de bewaring. De rechtbank stelde vast dat er voldoende zicht was op uitzetting naar Tunesië en dat de gronden voor de maatregel van bewaring voldoende waren onderbouwd. Eiser had ook geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf kunnen aantonen.

De rechtbank wees de verzoeken om schadevergoeding af, omdat de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was. De rechtbank concludeerde dat de minister voldoende had gemotiveerd dat er geen lichter middel beschikbaar was om het onttrekkingsrisico te ondervangen. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd aangegeven dat tegen deze uitspraak hoger beroep kon worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.30230 en NL24.30614

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. W.A.E.M. Amesz),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder,
(gemachtigde: mr. J.C. van Ossenbruggen-Theodoulou).

Procesverloop

Bij besluit van 30 juli 2024 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd.
Verweerder heeft op 31 juli 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
Bij besluit van 2 augustus 2024 (het bestreden besluit 2) heeft verweerder nogmaals aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd.
Eiser heeft tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Het beroep tegen de eerste maatregel van bewaring is geregistreerd onder nummer NL24.30230 en het beroep tegen de tweede maatregel van bewaring onder nummer NL24.30614. Deze beroepen moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft de beroepen op 7 augustus 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [naam]. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 1983 en de Tunesische nationaliteit te hebben.
Over bestreden besluit 1 (NL24.30230)
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Eiser wijst erop dat de maatregel is opgeheven omdat hij nog een straf moest uitzitten van een dag. Hij stelt die dag te zijn benadeeld omdat hij met warm weer in een busje naar Groningen is gebracht om daar zijn vingerafdrukken af te gegeven. Daarna is hij weer teruggebracht. Hij meent dat dit een behoorlijke impact heeft gehad en hem daarom schadevergoeding moet worden toegekend.
4. In dit beroep wordt alleen de rechtmatigheid beoordeeld van de maatregel die op 30 juli 2024 aan eiser is opgelegd in het kader van het vreemdelingenrecht. Eisers stelling dat hij na de opheffing van de maatregel onrechtmatig werd behandeld, raakt niet de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring, nu dit een tenuitvoerlegging in het kader van het strafrecht betreft.
Over bestreden besluit 2 (NL24.30614)
Voortraject
5. Eiser wijst nogmaals op de dag dat hij een gevangenisstraf moest uitzitten. Aansluitend is de maatregel van bewaring opgelegd.
6. De rechtmatigheid van het strafrechtelijk (voor)traject ligt niet ter toetsing voor bij de bewaringsrechter. Voor zover eiser meent dat hij tijdens de strafrechtelijke detentie onrechtmatig is behandeld, raakt dit de rechtmatigheid van de opgelegde maatregel van bewaring niet.
Geen redelijk vermoeden van illegaal verblijf
7. Eiser heeft in het beroepschrift opgenomen dat geen sprake is van een redelijk vermoeden van illegaal verblijf. Eiser heeft deze stelling niet nader geconcretiseerd en onderbouwd. Deze grond slaagt niet.
Dossierstukken
8. Eiser stelt dat veel stukken missen in het dossier. Ook het terugkeerbesluit en inreisverbod ontbreken.
9. Verweerder heeft er ter zitting op gewezen dat het proces-verbaal van het gehoor voorafgaand aan de maatregel en de maatregel van bewaring aan het digitale dossier zijn toegevoegd. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat daarmee de belangrijkste stukken in het dossier zitten. Daarnaast is sprake van twee opeenvolgende maatregelen van bewaring, welke ook als samenhangende zaken tegelijkertijd op zitting zijn behandeld. Er mag dan ook vanuit worden gegaan dat de gemachtigde van eiser bekend is met alle informatie die ten grondslag ligt aan de tweede maatregel van bewaring. Deze stukken, waaronder de beschikking van 15 mei 2024 waarin een terugkeerbesluit is opgenomen en aan eiser een inreisverbod van twee jaren is opgelegd, bevinden zich ook in het digitale dossier van bestreden besluit 1.
Zicht op uitzetting
10. Eiser heeft in het beroepschrift opgenomen dat geen sprake is van zicht op verwijdering binnen een redelijke termijn. Daargelaten dat eiser deze stelling niet nader heeft geconcretiseerd en onderbouwd, heeft verweerder in de maatregel voldoende gemotiveerd waarom sprake is van zicht op uitzetting naar Tunesië. Het zicht op uitzetting naar Tunesië ontbreekt in het algemeen niet en de Tunesische autoriteiten werken mee aan de afgifte van documenten voor een gedwongen uitzetting. [2]
Lichter middel
11. Eiser stelt dat verweerder had kunnen volstaan met het opleggen van een meldplicht als lichter middel. Hij wijst ook op zijn psychische problemen en het feit dat hij binnenkort een afspraak heeft bij een psycholoog.
12. Eiser heeft de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd in beroep niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze gronden feitelijk juist zijn en voldoende zijn toegelicht in de maatregel van bewaring. Deze gronden kunnen de maatregel van bewaring dragen, zodat het risico op onttrekking reeds daarmee is gegeven.
13. Verweerder heeft voldoende gemotiveerd dat niet is gebleken dat een lichter middel doeltreffend is om het onttrekkingsrisico te ondervangen. Verder heeft verweerder eisers persoonlijke en medische omstandigheden voldoende meegewogen en terecht geconcludeerd dat niet is gebleken van omstandigheden die detentie voor eiser onevenredig bezwarend maken. Eiser heeft in het detentiecentrum toegang tot medische zorg en er mag van uit worden gegaan dat deze gelijk is aan de zorg in de vrije maatschappij.
Ambtshalve toets
14. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregelen van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig waren.
Conclusie
15. De beroepen zijn ongegrond. Daarom worden ook de verzoeken om schadevergoeding afgewezen.
16. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen ongegrond;
- wijst de verzoeken om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 9 augustus 2024 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. J. de Winter, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 30 oktober 2023, ECLI:NL:RVS:2023:3990.