ECLI:NL:RBDHA:2024:12687

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 augustus 2024
Publicatiedatum
13 augustus 2024
Zaaknummer
24.8381 en 24.8384
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over asielaanvraag en dwangsom bij niet tijdig beslissen door de staatssecretaris

In deze zaak hebben eisers, beiden van Oekraïense nationaliteit, op 9 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een beroep van eisers op 1 maart 2024. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn op 9 februari 2024 is verstreken en dat eisers de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is en legt de staatssecretaris een rechterlijke dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50. De rechtbank benadrukt dat de staatssecretaris binnen acht weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moet nemen, waarbij bijzondere omstandigheden kunnen leiden tot een andere termijn. De uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, en openbaar gemaakt op 13 augustus 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.8381 en 24.8384

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam],

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [nummer]

[naam],

geboren op [geboortedatum],
V-nummer: [nummer]
beide van Oekraïense nationaliteit,
tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. I.M. Zuidhoek),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Procesverloop

Eisers hebben op 9 november 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 13 februari 2024 hebben eisers de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op hun asielaanvraag.
Op 1 maart 2024 hebben eisers beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald, dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet (Vw) moet de staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn, als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
5. Eisers hebben de aanvraag ingediend op 9 november 2022. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn om op de aanvraag van eisers te beslissen is verstreken op 9 februari 2024. De rechtbank stelt verder vast dat eisers de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke hebben gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
6. Het beroep is kennelijk gegrond.
7. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
8. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de staatssecretaris in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de staatssecretaris een andere termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank acht het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
9. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris – in beide zaaknummers tezamen - een (rechterlijke) dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt een maximum van € 7.500,-.
10. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van € 875,- en een wegingsfactor 0,5). De rechtbank is van oordeel dat een redelijke uitleg van artikel 4:17 van de Awb meebrengt dat de staatssecretaris slechts éénmaal een veroordeling in de proceskosten verbeurt omdat sprake is van een meervoudige aanvraag waarbij samenhang kan worden aangenomen. In het geval van eisers is er sprake van aanvragen die op dezelfde dag zijn ingediend. Daarnaast zijn eisers gezinsleden van elkaar. De rechtbank oordeelt daarom dat er sprake is van samenhang en dat in feite sprake is van één beslissing op de aanvragen die genomen moet worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eisers een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars-Mast, rechter, in aanwezigheid van M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.