ECLI:NL:RBDHA:2024:12625

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
23_6919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag Bpm op basis van historische nieuwprijs en CO2-uitstoot

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, en de inspecteur van de Belastingdienst. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die was opgelegd op basis van een te hoge historische nieuwprijs en CO2-uitstoot. De rechtbank heeft vastgesteld dat de naheffingsaanslag was opgelegd op basis van een historische nieuwprijs van € 33.753 en een CO2-uitstoot van 141 gram per kilometer, terwijl de werkelijke historische nieuwprijs € 34.228 bedroeg. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en de naheffingsaanslag verminderd tot € 3.674.

De rechtbank heeft ook geoordeeld over de vraag of er een hogere waardevermindering wegens schade in aanmerking moest worden genomen. Eiser had een expertiseverslag overgelegd, maar de rechtbank oordeelde dat eiser niet aannemelijk had gemaakt dat de auto meer schade had dan door de taxateur was vastgesteld. Daarnaast was er discussie over de CO2-uitstoot van de auto, waarbij eiser stelde dat deze te hoog was gemeten. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat gelijksoortige voertuigen op basis van een lagere CO2-uitstoot in de heffing waren betrokken.

Verder heeft de rechtbank eiser een schadevergoeding van € 1.500 toegekend wegens overschrijding van de redelijke termijn in de bezwaar- en beroepsfase. De proceskosten van eiser zijn vastgesteld op € 2.998, en de rechtbank heeft verweerder opgedragen het griffierecht van € 184 aan eiser te vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/6919
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 11 oktober 2023 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2024.
Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , mr. [naam 2] en drs. [naam 3] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag naar een bedrag € 3.674 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besteden besluit;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.998;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184 aan eiser te vergoeden;
- draagt verweerder op om de toegekende vergoeding en het griffierecht te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiser.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 30 november 2020 aangifte Bpm gedaan ter zake van een Volkswagen Polo (de auto). Datum eerste toelating van de auto is 25 april 2019.
2. Tot de stukken van het geding behoort een op 30 november 2020 gedagtekend expertiseverslag van Bol Expertise (de taxateur). De taxatie heeft op 16 oktober 2020 plaatsgevonden. De taxateur heeft schade aan de auto geconstateerd voor een bedrag van € 21.644,20. De handelsinkoopwaarde in onbeschadigde staat is aan de hand van de koerslijst van AutotelexPro bepaald op € 17.246.
3. Op 8 december 2020 heeft een hertaxatie door DRZ plaatsgevonden. Door DRZ is geen schade geconstateerd.
4. In de aangifte is uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 1.000 en een CO2-uitstoot van 138 gram per kilometer.
5. De naheffingsaanslag Bpm bedraagt € 3.870. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is, met inachtneming van de Xray-koerslijst uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 17.244, een historische nieuwprijs van € 33.753 en een CO2-uitstoot van 141 gram per kilometer. Er is geen waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen.
6. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
7. In beroep is niet langer in geschil dat de historische nieuwprijs van de auto € 34.228 bedraagt en dat de handelsinkoopwaarde, indien gekozen wordt voor afschrijving op basis van de Eurotaxglass’s koerlijst minus correctie voor markt- dealersituatie, € 16.647 bedraagt. Evenmin is in geschil dat de naheffingsaanslag met inachtneming van deze historische nieuwprijs en handelsinkoopwaarde dient te worden verminderd tot € 3.674. Het beroep is reeds om die reden gegrond verklaard.
8. In geschil is of de (verminderde) naheffingsaanslag terecht en naar een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of een hoger bedrag aan waardevermindering wegens schade in aanmerking moet worden genomen en of rekening moet worden gehouden met het schadeverleden van de auto. Daarnaast is in geschil of bij de aanslagoplegging van een te hoge CO2-uitstoot is uitgegaan.
9. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser. Hij heeft daartoe verwezen naar het expertiseverslag dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het expertiseverslag en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dit temeer nu, zoals uit het expertiseverslag volgt, de taxatie anderhalve maand vóór aangifte heeft plaatsgevonden.
10. Er zijn omstandigheden denkbaar waaronder het schadeverleden van een auto een schadecorrectie rechtvaardigt. De bewijslast dat dergelijke omstandigheden zich in onderhavige zaak voordoen, rust op eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Eiser heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van voormalige schade die van dien aard is dat hieraan – ook na herstel daarvan – een blijvende waardevermindering moet worden verbonden. De enkele verwijzing van eiser naar de TMV-richtlijn is daarvoor onvoldoende.
11. Eiser stelt dat de overgang naar de zogenoemde WLTP-meetmethode leidt tot een hogere CO2-uitstootwaarde. Volgens eiser zijn gelijksoortige voertuigen in de heffing betrokken op basis van een lagere CO2-uitstoot, hetgeen leidt tot strijd met artikel 110 VWEU.
12. Het is aan eiser om aannemelijk te maken dat gelijksoortige voertuigen in de heffing zijn betrokken op basis van een lagere CO2-uitstoot dan de auto van eiser. Daartoe heeft hij een tabel overgelegd met gegevens van de auto en een aantal andere Volkswagen Polo’s (de referentievoertuigen). De CO2-uitstoot van de referentievoertuigen bedraagt volgens de tabel 134 gram per kilometer. Naar het oordeel van de rechtbank slaagt eiser daarmee niet in de op haar rustende bewijslast. Uit de overgelegde tabel volgt dat de referentievoertuigen beschikken over een EU-typegoedkeuring met een ander volgnummer dan de auto van eiser. Dat dit andere volgnummer enkel het gevolg is van de toepassing van een andere meetmethode is door verweerder gemotiveerd betwist. De rechtbank acht niet aannemelijk dat gelijksoortige voertuigen in de heffing zijn betrokken op basis van een lagere CO2-uistoot.
13. Nu eiser niet aannemelijk maakt dat de CO2-uistoot van de auto door de overgang naar de WLTP-methode te hoog is gemeten, kan het beroep dat hij doet op het vertrouwensbeginsel niet slagen.
14. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de rechtbank de naheffingsaanslag verminderd tot een bedrag van € 3.674. Het beroep is daarom gegrond verklaard.
15. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
16. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 11 mei 2021, de uitspraak op bezwaar is van 11 oktober 2023 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 23 juli 2024. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van ruim 3 jaar verstreken. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 1.500 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). De overschrijding dient geheel te worden toegerekend aan de bezwaarfase.
17. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 624 [1] , 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).
18. Bovengenoemde vergoedingen dienen op grond van artikel 19a, vierde lid, van de Wet Bpm uitsluitend plaats te vinden op een bankrekening die op naam staat van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060