ECLI:NL:RBDHA:2024:12617

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 juli 2024
Publicatiedatum
12 augustus 2024
Zaaknummer
23_3723
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Proces-verbaal
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Naheffingsaanslag Bpm en waardevermindering door schade

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 23 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over een naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm) die aan eiser was opgelegd. Eiser, vertegenwoordigd door mr. S.M. Bothof, had bezwaar gemaakt tegen de naheffingsaanslag, die was gebaseerd op een te hoge historische nieuwprijs van de auto, een Mercedes-Benz C-klasse, die hij op 18 april 2019 had gekocht voor € 16.000. Eiser stelde dat er schade aan de auto was, wat niet was meegenomen in de berekening van de aanslag. De rechtbank oordeelde dat de naheffingsaanslag was opgelegd op basis van een historische nieuwprijs van € 52.918, zonder rekening te houden met de schade die was vastgesteld in een taxatierapport. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en vernietigde de uitspraak op bezwaar, waarbij de belastingaanslag werd verminderd naar € 3.954. Daarnaast werd verweerder veroordeeld tot vergoeding van immateriële schade van € 1.500 en proceskosten van € 2.998. De rechtbank oordeelde dat eiser niet had aangetoond dat er sprake was van een blijvende waardevermindering door schade, en dat de bewijslast hiervoor bij eiser lag. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen kunnen binnen zes weken hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag.

Uitspraak

Rechtbank DEN HAAG
Team belastingrecht
zaaknummer: SGR 23/3723
proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van 23 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] h.o.d.n. [handelsnaam] , wonende te [woonplaats] , eiser(gemachtigde: mr. S.M. Bothof),

en

de inspecteur van de Belastingdienst, verweerder.

De bestreden uitspraak op bezwaar

De uitspraak van verweerder van 8 mei 2023 op het bezwaar van eiser tegen de aan eiser opgelegde naheffingsaanslag belasting van personenauto’s en motorrijwielen (Bpm).

Zitting

Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 juli 2024.
Namens eiser is de gemachtigde verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. [naam 1] , mr. [naam 2] en drs. [naam 3] .

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar;
- vermindert de belastingaanslag naar een bedrag € 3.954 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besteden besluit;
- veroordeelt verweerder tot vergoeding van immateriële schade tot een bedrag van € 1.500;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.998;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 365 aan eiser te vergoeden;
- draagt verweerder op om de toegekende vergoeding en het griffierecht te betalen op een bankrekening die op naam staat van eiser.

Overwegingen

1. Eiser heeft op 8 januari 2020 aangifte Bpm gedaan ter zake van een Mercedes-Benz C-klasse. Hij heeft de auto op 18 april 2019 voor € 16.000 gekocht.
2. Tot de stukken van het geding behoort een op 2 januari 2020 gedagtekend taxatierapport van Waardetaxaties.nl (de taxateur). De taxatie heeft op 2 januari 2020 plaatsgevonden. De taxateur heeft schade aan de auto geconstateerd voor een bedrag van € 37.215,78.
3. Op 14 januari 2020 heeft een hertaxatie door DRZ plaatsgevonden. Door DRZ is geen schade geconstateerd.
4. In de aangifte is, met inachtneming van een waardevermindering vanwege de door de taxateur geconstateerde schade, uitgegaan van een handelsinkoopwaarde van € 500.
5. De naheffingsaanslag Bpm bedraagt € 4.077. Bij het opleggen van de naheffingsaanslag is uitgegaan van een historische nieuwprijs van € 52.918. Er is geen waardevermindering wegens schade in aanmerking genomen.
6. Bij de bestreden uitspraak op bezwaar is de naheffingsaanslag gehandhaafd.
7. In geschil is of de naheffingsaanslag terecht en naar een juist bedrag is opgelegd. Meer specifiek is in geschil of een waardevermindering wegens schade in aanmerking moet worden genomen en of rekening moet worden gehouden met het schadeverleden van de auto. Eiser heeft zijn stelling dat vanwege de overgang van de NEDC-meetmethode naar de WLTP-meetmethode is uitgegaan van een te hoge CO2-uitstoot ter zitting ingetrokken. Evenmin is nog in geschil dat de historische nieuwprijs van de auto € 54.519 bedraagt, hetgeen betekent dat de naheffingsaanslag tenminste moet worden verminderd naar een bedrag van € 3.954.
8. De bewijslast dat de waardevermindering door schade, in de omvang als door eiser gesteld, in mindering komt bij de waardebepaling van een auto, rust op eiser. Hij heeft daartoe verwezen naar het taxatierapport dat ten grondslag is gelegd aan de aangifte. Naar het oordeel van de rechtbank heeft hij daarmee niet aannemelijk gemaakt dat de auto ten tijde van het doen van aangifte meer schade had dan door DRZ is onderkend. Met het taxatierapport en de daarbij gevoegde foto’s wordt onvoldoende uitsluitsel gegeven over aard en omvang van de gestelde schade. Dit temeer nu, zoals eiser stelt, de schade voorafgaande aan de hertaxatie is hersteld. Deze omstandigheid dient voor zijn rekening en risico te komen.
9. Er zijn omstandigheden denkbaar waaronder het schadeverleden van een auto een schadecorrectie rechtvaardigt. De bewijslast dat dergelijke omstandigheden zich in onderhavige zaak voordoen, rust op eiser. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser daar niet in geslaagd. Eiser heeft, tegenover de gemotiveerde betwisting door verweerder, niet aannemelijk gemaakt dat sprake is van voormalige schade die van dien aard is dat hieraan – ook na herstel daarvan – een blijvende waardevermindering moet worden verbonden. De enkele verwijzing van eiser naar de NIVRE-richtlijn is daarvoor onvoldoende.
10. Gelet op wat hiervoor is overwogen heeft de rechtbank de naheffingsaanslag, met inachtneming van een historische nieuwprijs van € 54.519, geen waardevermindering wegens schade en een handelsinkoopwaarde van € 20.148, verminderd tot een bedrag van € 3.954. Het beroep is daarom gegrond verklaard.
11. Eiser heeft verzocht om vergoeding van immateriële schade wegens overschrijding van de redelijke termijn. Behoudens in geval van bijzondere omstandigheden wordt een periode van twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase in dit verband als redelijk beschouwd. Hiervan komt een half jaar toe aan de bezwaarfase.
12. Het bezwaarschrift is door verweerder ontvangen op 12 okt 2020, de uitspraak op bezwaar is van 8 mei 2023 en deze uitspraak van de rechtbank is gedaan op 23 juli 2024. Derhalve is tussen het bezwaar en de rechtbankuitspraak een periode van ruim 3,5 jaar verstreken. Aan eiser komt daarom een schadevergoeding toe van € 2.000 (€ 500 per overschrijding van (een gedeelte van) een half jaar). De overschrijding dient geheel te worden toegerekend aan de bezwaarfase.
13. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 2.998 (1 punt voor het indienen van het bezwaarschrift, 1 punt voor het verschijnen ter hoorzitting met een waarde per punt van € 624 [1] , 1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1).
14. Bovengenoemde vergoedingen dienen op grond van artikel 19a, vierde lid, van de Wet Bpm uitsluitend plaats te vinden op een bankrekening die op naam staat van eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.M. Drok, rechter, in aanwezigheid van mr. T. Blauw, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 23 juli 2024.
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kunnen partijen binnen zes weken na de verzenddatum hoger beroep instellen bij het gerechtshof Den Haag (team belastingrecht).
Dat kan digitaal via www.rechtspraak.nl, daar klikt u op “Formulieren en inloggen”. Hoger beroep instellen kan ook door verzending van een brief aan het gerechtshof Den Haag (belastingkamer), Postbus 20302, 2500 EH Den Haag.
Bij het instellen van het hoger beroep dient het volgende in acht te worden genomen:
1 - bij het hogerberoepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het hogerberoepschrift is, indien het op papier wordt ingediend, ondertekend.
Verder vermeldt u ten minste het volgende:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de datum van verzending;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het hoger beroep is ingesteld;
d. de redenen waarom u het niet eens bent met de uitspraak (de gronden van het hoger beroep).

Voetnoten

1.Zie Hoge Raad 12 juli 2024, ECLI:NL:HR:2024:1060