ECLI:NL:RBDHA:2024:12486

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
23/4484
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering bevestiging optieverklaring Nederlanderschap op basis van openbare orde en veiligheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 15 juli 2024 uitspraak gedaan in een geschil over de weigering van de burgemeester van Den Haag om de optieverklaring van eiser, die de Italiaanse nationaliteit heeft, te bevestigen. Eiser had op 14 november 2022 een optieverklaring ingediend om het Nederlanderschap te verkrijgen, maar deze werd geweigerd op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN). De burgemeester stelde dat er ernstige vermoedens bestonden dat eiser gevaar opleverde voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk, mede gezien zijn eerdere veroordelingen in Italië en de late tenuitvoerlegging van zijn straf in Nederland.

Eiser heeft tegen deze beslissing beroep ingesteld, waarbij hij aanvoerde dat de late tenuitvoerlegging van zijn straf niet aan hem te wijten was en dat hij in redelijkheid niet had kunnen worden afgewezen. De rechtbank heeft de zaak behandeld en vastgesteld dat de burgemeester op goede gronden de optieverklaring had geweigerd. De rechtbank oordeelde dat de lange periode tussen de veroordelingen en de tenuitvoerlegging van de straf niet als een bijzondere omstandigheid kon worden aangemerkt die een afwijking van het beleid rechtvaardigde. Eiser had niet aannemelijk gemaakt dat de late tenuitvoerlegging te wijten was aan nalaten van de autoriteiten.

De rechtbank concludeerde dat de burgemeester terecht had geweigerd de optieverklaring te bevestigen en dat er geen strijd was met het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur. Eiser kreeg geen terugbetaling van het griffierecht en ook geen vergoeding van proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 23/4484

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 juli 2024 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. R.M. van der Zwan),
en

de burgemeester van Den Haag, verweerder

(gemachtigde: [naam 1] en [naam 2] ).

Inleiding

1. Bij besluit van 19 januari 2023 heeft verweerder geweigerd de door eiser afgelegde verklaring ter verkrijging van het Nederlanderschap (optieverklaring), op grond van de Rijkswet op het Nederlanderschap (RWN), te bevestigen.
1.1.
Bij het bestreden besluit van 7 juni 2023 heeft verweerder het bezwaar van eiser, overeenkomstig het advies van de Adviescommissie bezwaarschriften van 6 juni 2023, ongegrond verklaard.
1.2.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.3.
Verweerder heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 9 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigden van verweerder.
1.5.
Bij beslissing van 5 februari 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend. De rechtbank is daartoe overgegaan naar aanleiding van het verzoek van eiser om aanhouding van de zaak om informatie over de strafzaak bij zijn strafrechtadvocaat op te vragen. Gelet op de onduidelijkheid over de tenuitvoerlegging van de straf heeft de rechtbank dit verzoek gehonoreerd.
1.6.
Op 8 maart 2024 heeft eiser nadere stukken uit de strafzaak overgelegd. Verweerder heeft op 25 maart 2024 op de stukken gereageerd.
1.7.
Bij brief van 8 april 2024 heeft de rechtbank te kennen gegeven een nadere zitting niet nodig te vinden. Partijen zijn daarbij verzocht binnen vier weken te laten weten of zij wel op een nadere zitting willen worden gehoord. Hierbij is aangegeven dat als de rechtbank binnen die termijn geen reactie van partijen heeft ontvangen, de rechtbank het onderzoek sluit en binnen zes weken of indien mogelijk bij vervroeging in het openbaar uitspraak doet.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Italiaanse nationaliteit. Hij is in Italië veroordeeld tot twee gevangenisstraffen. De veroordelingen zijn in 2006 en 2007 onherroepelijk geworden. De gevangenisstraffen zijn vervolgens in Nederland ten uitvoer gelegd van 13 mei 2016 tot en met 1 april 2020. Eiser is van 1 april 2020 tot 21 december 2023 voorwaardelijk in vrijheid gesteld.
2.1.
Op 14 november 2022 heeft eiser een optieverklaring ingediend om het Nederlanderschap te verkrijgen. Verweerder heeft gelet op het voorgaande de optieverklaring geweigerd te bevestigen, omdat er een ernstig vermoeden bestaat dat eiser gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk. [1]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser betoogt dat de optieverklaring ten onrechte door verweerder is geweigerd. Hij voert aan dat zijn veroordelingen in 2007 onherroepelijk zijn geworden. In 2007 is hij ook aangehouden, maar na drie dagen door de rechter-commissaris in vrijheid gesteld. Niets stond de tenuitvoerlegging van de veroordelingen op dat moment in de weg. Indien de veroordelingen op dat moment ten uitvoer waren gelegd was de rehabilitatietermijn al lang verstreken. Pas acht jaar later (eind 2015) is er weer actie ondernomen door Italië en Nederland om de veroordelingen ten uitvoer te leggen. De late tenuitvoerlegging van de veroordelingen is niet aan eiser te wijten. Eiser heeft informatie overgelegd waaruit blijkt dat de straf, na een positief advies van de IND, is teruggebracht tot een kortere duur. Daarnaast heeft hij verschillende stukken uit de strafzaak overgelegd. Eiser is verder van mening dat verweerder in redelijkheid niet tot de afwijzing had kunnen komen omdat de afwijzing in strijd is met het redelijkheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel, het verbod op willekeur en met artikel 6 van het Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM).
Wat zijn de regels?
4. Uit artikel 6, eerste lid, aanhef en onder h, van de RWN, volgt, voor zover hier van belang, dat na het afleggen van een daartoe strekkende schriftelijke verklaring verkrijgt door een bevestiging als bedoeld in het derde lid het Nederlanderschap: de vreemdeling die de leeftijd van vijf en zestig jaar heeft bereikt en gedurende een onafgebroken periode van tenminste vijftien jaren toelating en hoofdverblijf heeft in het Europese deel van Nederland.
4.1.
Uit artikel 6, vierde lid, van de RWN volgt dat verweerder de bevestiging weigert indien op grond van het gedrag van de persoon, die de verklaring betreft, ernstige vermoedens bestaan dat hij gevaar oplevert voor de openbare orde, de goede zeden of de veiligheid van het Koninkrijk, tenzij volkenrechtelijke verplichtingen zich daartegen verzetten.
4.2.
Uit de Handleiding Rijkswet op het Nederlanderschap 2003 (de Handleiding) volgt dat bovenstaande weigeringsgrond imperatief is. Uit de wet volgt dat verweerder geen beleidsvrijheid heeft. Bij beoordeling of ernstige vermoedens bestaan, hanteert verweerder, om redenen van rechtszekerheid en gelijke behandeling, dezelfde normen als bij naturalisatie. Deze normen (het beleidskader) staan beschreven in de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Handleiding. [2]
4.3.
Uit de toelichting op artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Handleiding blijkt dat het beleid er samengevat op neerkomt dat naturalisatie of optie wordt geweigerd als de vreemdeling in de periode van vijf jaren (de zogenaamde rehabilitatietermijn van vijf jaar) direct voorafgaande aan het verzoek om naturalisatie of optieverklaring of de beslissing daarop, een sanctie ter zake van een misdrijf is opgelegd of ten uitvoer is gelegd. Ook ingeval van een voorwaardelijk opgelegde straf is er sprake van een onvoorwaardelijke veroordeling, waarbij alleen de tenuitvoerlegging van de straf (of een gedeelte daarvan) onder bepaalde voorwaarden wordt opgeschort.
4.4.
Volgens de Handleiding is het in zeer bijzondere gevallen mogelijk dat naturalisatie of optie op grond van bovenstaande regels zou moeten worden geweigerd, toch moet worden ingewilligd of bevestigd. Anderzijds is het in zeer bijzondere gevallen dus ook mogelijk dat een bepaald verzoek of optie dat niet onder een van bovenstaande regels kan worden gebracht, toch moet worden afgewezen of geweigerd, omdat er ernstige vermoedens bestaan dat de vreemdeling een gevaar voor de openbare orde vormt.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat verweerder op goede gronden de bevestiging van de optieverklaring heeft geweigerd.
5.1.
De rechtbank leidt uit de stellingen van eiser af dat hij in het onherroepelijk zijn geworden van de veroordelingen in 2007, het pas daadwerkelijke ten uitvoer leggen van de straf in 2016, en dat het tijdsverloop daartussen niet aan eiser is te wijten, maar aan de justitiële autoriteiten, een bijzondere omstandigheid ziet die verweerder ertoe had moeten brengen om van het beleid in de Handleiding af te wijken.
5.2.
Uit de Handleiding [3] volgt dat in geval van een vrijheidsstraf een beroep wordt gedaan op de duur tussen de datum waarop het vonnis onherroepelijk is geworden en de datum waarop de vrijheidsstraf kan worden ondergaan, in het algemeen niet wordt gehonoreerd als een bijzondere omstandigheid. In de Handleiding wordt uitgegaan dat die duur doorgaans een kwestie van maanden is, tenzij de vreemdeling zelf verzoekt om uitstel van de tenuitvoerlegging. In het verleden is de duur wel langer geweest, maar ook toen stond het de veroordeelde vrij zich tot de overheid te wenden met het verzoek om de opgelegde straf met voorrang te ondergaan.
5.3.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [4] volgt dat verweerder bij de toepassing van het beleid bij artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de RWN er rekening mee moet houden dat zich omstandigheden kunnen voordoen op grond waarvan slechts tot een juiste wetstoepassing kan worden gekomen indien van dat beleid wordt afgeweken. Een dergelijke omstandigheid doet zich voor indien de periode tussen het gepleegde strafbare feit en de tenuitvoerlegging van de opgelegde sanctie bijzonder lang is en aannemelijk is dat de late tenuitvoerlegging is te wijten aan nalaten van de justitiële autoriteiten.
5.4.
Hoewel de periode tussen het onherroepelijk worden van het vonnis en de tenuitvoerlegging van de opgelegde straf in het geval van eiser 8,5 jaar bedraagt, heeft hij naar het oordeel van de rechtbank niet aannemelijk gemaakt dat de late tenuitvoerlegging in doorslaggevende mate aan nalaten van de autoriteiten is te wijten. Eiser is in ieder geval sinds 2007 op de hoogte van de veroordelingen, aangezien hij zich gedurende beide strafprocessen in Italië heeft laten vertegenwoordigen door een door hem gekozen en door hem gemachtigde Italiaanse advocaat. Daarnaast wordt hij vanaf 2007 bijgestaan door een Nederlandse strafrechtadvocaat. Eiser heeft zich gedurende deze jaren niet tot de Nederlandse dan wel Italiaanse overheid gewend met het verzoek om de opgelegde straf met voorrang te ondergaan. Ook is niet gebleken dat eiser afgelopen jaren een verzoek heeft gedaan bij de autoriteiten om de tenuitvoerlegging van de straf aan Nederland over te dragen. Dit terwijl uit de stukken blijkt dat de Nederlandse strafrechtadvocaat in december 2007 al aangaf dat overlevering naar Italië geen redelijke kans van slagen had. Verder blijkt uit het oordeel van het hof dat eiser om zijn detentie te ontlopen vanuit Italië naar Nederland is gevlucht. Hij heeft Italië namelijk verlaten in strijd met de voorwaarden verbonden aan de hem opgelegde maatregel van bijzonder toezicht. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser door naar Nederland te reizen, en niet zijn opgelegde straf in Italië te ondergaan, het risico genomen dat de tenuitvoerlegging van de straf pas later zou kunnen plaatsvinden. Daarnaast is de aan eiser opgelegde gevangenisstraf van 12 jaar uitgevoerd van 13 mei 2016 tot en met 1 april 2020, waarbij een voorwaardelijke invrijheidsstelling met proeftijd tot 21 december 2023 gold. Hieruit maakt de rechtbank op dat de strafrechter rekening heeft gehouden met de late tenuitvoerlegging.
5.5.
De stukken die eiser gedurende de beroepsprocedure heeft overgelegd maken het oordeel van de rechtbank niet anders. Er is daarom geen sprake van bijzondere omstandigheden die maken dat verweerder af moest wijken van het beleid. Evenmin bestaat daarom strijd met het evenredigheidsbeginsel, het gelijkheidsbeginsel of het verbod van willekeur.
5.6.
De rechtbank is ten slotte van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat procedures over naturalisatie niet zien op het vaststellen van burgerlijke rechten en verplichtingen of het bepalen van de gegrondheid van een ingestelde vervolging, zoals bedoeld in artikel 6 van het EVRM. Dit artikel is in dergelijke procedures daarom niet van toepassing. Eisers beroep op dit artikel slaagt daarom al niet.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat verweerder terecht heeft geweigerd de optieverklaring te bevestigen. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D. Biever, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 15 juli 2024.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 6, vierde lid, van de RWN.
2.Toelichting ad artikel 6, vierde lid, paragraaf 1, van de Handleiding.
3.Paragraaf 5.8, Toelichting artikel 9, eerste lid, aanhef en onder a, van de Handleiding.
4.Zie de uitspraken van de Afdeling van 25 juni 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD5392 en 25 februari 2015, ECLI:NL:RVS:2015:566.