ECLI:NL:RBDHA:2024:12415

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
16 juli 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.21262
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en niet-ontvankelijkheid op grond van WBV 2023/3

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 16 juli 2024 uitspraak gedaan in een beroep dat door eiser is ingediend tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser stelt dat de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, niet binnen de wettelijk gestelde termijn heeft beslist op zijn aanvraag. De rechtbank heeft partijen geïnformeerd dat een zitting niet nodig was en heeft het onderzoek gesloten zonder verdere behandeling.

De rechtbank overweegt dat, volgens de Algemene wet bestuursrecht, een betrokkene eerst een ingebrekestelling moet indienen bij het bestuursorgaan voordat hij beroep kan instellen. Eiser heeft op 15 november 2023 zijn asielaanvraag ingediend, en de beslistermijnen zijn verlengd door het besluit WBV 2023/3, dat op 27 januari 2023 in werking is getreden. Dit besluit verlengt de beslistermijnen van asielaanvragen die zijn ingediend tussen 1 januari 2023 en 1 januari 2024 met negen maanden. Eiser betwist de geldigheid van deze verlenging en stelt dat hij verweerder niet prematuur in gebreke heeft gesteld.

De rechtbank volgt het standpunt van eiser niet en verwijst naar een eerdere uitspraak van 16 februari 2024, waarin is geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de verlenging van de beslistermijn geldig was. Aangezien de ingebrekestelling van eiser op 26 april 2024 te vroeg is ingediend, is niet voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van beroep. Daarom verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk en zijn er geen gronden voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt op 16 juli 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.21262
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser V-nummer: [V-nummer]

(gemachtigde: mr. E. Berger), en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,verweerder

Procesverloop

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingediend, omdat volgens hem verweerder niet op tijd heeft beslist op zijn aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd (hierna: aanvraag).

Overwegingen

1. De rechtbank heeft partijen laten weten dat zij een zitting niet nodig vindt en heeft gevraagd of zij het daarmee eens zijn. Omdat partijen daarna niet om een zitting hebben gevraagd, heeft de rechtbank het onderzoek gesloten en de zaak niet behandeld op een zitting.1
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd op een aanvraag beslist, dan kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene schriftelijk aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog moet worden beslist op zijn aanvraag (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na twee weken nog steeds geen besluit is genomen, dan kan de betrokkene beroep instellen.2
3. Sinds 27 januari 2023 is het besluit met kenmerk WBV 2023/3 van kracht.3 Dit besluit heeft tot gevolg dat de beslistermijnen van asielaanvragen die zijn ingediend vanaf
1 januari 2023 tot 1 januari 2024 met negen maanden zijn verlengd. Eiser betwist dat zich een situatie voordoet als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vreemdelingenwet (Vw). Eiser vindt daarom dat verweerder de beslistermijn met de WBV 2023/3 niet geldig heeft verlengd en dat hij verweerder niet prematuur in gebreke heeft
1. Op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
2 Dit volgt uit artikel 6:2 en 6:12 van de Awb.
3 Staatscourant van 26 januari 2023, nr. 3235.
gesteld. Eiser verzoekt de rechtbank het beroep gegrond te verklaren, verweerder op te dragen alsnog een besluit te nemen en hier een rechterlijke dwangsom aan te verbinden.
4. De rechtbank volgt dit standpunt niet. De rechtbank verwijst voor de motivering naar de uitspraak van deze zittingsplaats van 16 februari 2024.4 Hierin heeft de rechtbank geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat ten tijde van de inwerkingtreding van de WBV 2023/3 sprake was van een situatie als bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. Eiser heeft op 15 november 2023 zijn asielaanvraag ingediend. De asielaanvraag valt dus onder het toepassingsbereik van de WBV 2023/3. Dit betekent dat de beslistermijn in zijn zaak met negen maanden is verlengd en verweerder uiterlijk op 15 februari 2025 op de aanvraag moet beslissen. De ingebrekestelling van 26 april 2024 is hierdoor te vroeg ingediend. Dat maakt dat niet is voldaan aan de voorwaarden voor het indienen van een beroep op grond van het niet tijdig beslissen door verweerder, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht. Het beroep is daarom niet-ontvankelijk.
Conclusie en gevolgen
5. Het beroep is niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Skerka, rechter, in aanwezigheid van L.M. Kalkman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
16 juli 2024

Documentcode: [documentcode]

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een hogerberoepschrift. U moet dit hogerberoepschrift indienen binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.