ECLI:NL:RBDHA:2024:12402

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
7 augustus 2024
Publicatiedatum
8 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.31052
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek voorlopige voorziening tegen feitelijke uitzetting naar Litouwen

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 7 augustus 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoeker, een Litouwse man, was op 16 juli 2024 geïnformeerd over zijn uitzetting naar Litouwen op 8 augustus 2024. Hij maakte bezwaar tegen deze uitzetting en vroeg de voorzieningenrechter om te voorkomen dat hij Nederland zou moeten verlaten. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker in Nederland is aangetroffen op 24 november 2021 en sindsdien verschillende juridische procedures heeft doorlopen, waaronder een asielaanvraag die is afgewezen en meerdere veroordelingen voor misdrijven. De minister van Asiel en Migratie heeft verzoeker ongewenst verklaard, wat betekent dat hij geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland. De voorzieningenrechter overwoog dat verzoeker geen nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die de rechtmatigheid van de uitzetting in twijfel konden trekken. De rechter concludeerde dat het bezwaar van verzoeker geen redelijke kans van slagen had en wees het verzoek om een voorlopige voorziening af. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.31052

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaak tussen

[naam] , verzoeker,

geboren op [datum] ,
van Litouwse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. E.W.B. van Twist),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de minister
(gemachtigde: mr. R.P.G. van Bel).

Procesverloop

Verweerder heeft verzoeker op 16 juli 2024 kenbaar gemaakt dat hij op 8 augustus 2024, om 10:20 uur per vliegtuig (vluchtnummer BT 962) zal worden uitgezet naar Vilnius, Litouwen.
Verzoeker heeft hiertegen op 2 augustus 2024 bezwaar gemaakt. Op 7 augustus 2024 heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om de voorlopige voorziening te treffen dat hij niet uit Nederland mag worden uitgezet.
Verweerder heeft op 7 augustus 2024 een reactie gegeven op het verzoek. De voorzieningenrechter heeft het onderzoek vervolgens gesloten.
Omdat onverwijlde spoed dat vereist, is een zitting achterwege gebleven. [1]

Overwegingen

1. Ingevolge artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld, dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
Feitenvaststelling
2.1.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker voor het eerst op 24 november 2021 in Nederland is aangetroffen. Bij besluit van 15 maart 2022 is vastgesteld dat hij geen rechtmatig verblijf heeft op grond van het Unierecht. In juli en augustus 2022 is verzoeker in vreemdelingenbewaring gesteld. Hij heeft toen op 19 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend. De minister heeft deze aanvraag bij besluit van 12 september 2022 afgewezen. Bij vonnis van 18 oktober 2022 is verzoeker veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie maanden. Vervolgens is verzoeker in december 2022 uitgezet naar Litouwen.
2.2.
Verzoeker heeft ten overstaande van de Vreemdelingenpolitie verklaard dat hij in maart 2023 is teruggekeerd naar Nederland, dat hij een kamer zou huren en dat hij een vriendin heeft. Bij vonnis van 13 maart 2023 is verzoeker veroordeeld voor verschillende diefstallen, tot een gevangenisstraf van vier maanden. [2] Bij besluit van 15 juni 2023 is verzoeker door de minister ongewenst verklaard, omdat hij in een periode van twee jaar tijd is veroordeeld voor dertien misdrijven en tot een gevangenisstraf van in totaal tien maanden. Aan verzoeker is opgedragen om Nederland onmiddellijk te verlaten (het terugkeerbesluit) Dit besluit is bekendgemaakt in de Staatscourant. [3]
2.3.
In 2024 is verzoeker opnieuw veroordeeld voor diefstal bij vonnis van 3 mei 2024, tot een gevangenisstraf van drie maanden. [4] Uit de justitiële registratie blijkt dat eiser gedetineerd is vanaf 1 mei 2024 tot op heden.
Standpunten partijen
3.1.
Verzoeker heeft aangevoerd dat afgezien moet worden van zijn verwijdering uit Nederland, omdat hij jarenlang woonachtig in Nederland is en hier werk heeft. Volgens verzoeker heeft hij slechts enkele jaren in Litouwen gewoond en heeft hij daar geen familie, vrienden, onderdak of werk.
3.2.
Verweerder heeft aangevoerd dat de ongewenstverklaring van verzoeker in rechte vast is komen te staan. Verzoeker heeft geen rechtmatig verblijf in Nederland en verweerder is bevoegd hem uit te zetten. De stellingen van verzoeker zijn niet nader onderbouwd en doen niet af aan de uitzettingsbevoegdheid. Bovendien mag verondersteld worden dat verzoeker als volwassen man zich in Litouwen staande kan houden, aldus verweerder.
Oordeel voorzieningenrechter
4.1.
Zoals Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) eerder heeft overwogen, onder meer in een uitspraak van 21 februari 2013 [5] , is de mogelijkheid tot het maken van bezwaar op basis van artikel 72, derde lid, van de Vw 2000 tegen een voorgenomen feitelijke uitzetting beperkt tot een bezwaar over de wijze waarop verweerder van de bevoegdheid tot uitzetting gebruik maakt.
4.2.
Daarnaast is het maken van zodanig bezwaar mogelijk, indien de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting dusdanig verschilt van die ten tijde van het besluit waaruit de bevoegdheid tot uitzetting voortvloeit, dat niet langer onverkort van de rechtmatigheid van de voorgenomen feitelijke uitzetting kan worden uitgegaan. Zoals de ABRvS eveneens eerder heeft overwogen in een uitspraak van 26 maart 2013 [6] , moet een vreemdeling in dat geval nieuwe feiten en omstandigheden aanvoeren ten opzichte van wat hij tegen het besluit waaruit de bevoegdheid tot die uitzetting voortvloeit, heeft aangevoerd of had kunnen aanvoeren.
4.3.
Is wat een vreemdeling aanvoert niet nieuw, dan wel niet relevant voor de beoordeling van de rechtmatigheid van de uitzetting, dan kan dit niet tot een geslaagd rechtsmiddel tegen de voorgenomen feitelijke uitzetting leiden, tenzij zich een geval voordoet als omschreven in paragraaf 45 van het arrest van het EHRM, Bahaddar t. Nederland, van 19 februari 1998. [7]
5. Verzoeker is in de gelegenheid geweest om omstandigheden die zien op zijn verblijf in Nederland en Litouwen naar voren te brengen in een beroep tegen het terugkeerbesluit. Verzoeker heeft echter geen rechtsmiddelen aangewend tegen zijn ongewenstverklaring en het opgelegde terugkeerbesluit. In rechte staat vast dat verzoeker een (voldoende) ernstige bedreiging vormt voor een fundamenteel belang van de Nederlandse samenleving. Uit wat verzoeker aanvoert blijkt niet dat de situatie ten tijde van de feitelijke uitzetting is veranderd ten opzichte van de situatie ten tijde het terugkeerbesluit. Verzoeker heeft zijn stelling dat hij al jarenlang in Nederland woont en dat hij hier werk heeft niet nader onderbouwd. Ook is niet nader toegelicht dat hij geen sociaal netwerk heeft in Litouwen. Evenmin kan hetgeen verzoeker heeft aangevoerd onmiskenbaar leiden tot het oordeel dat hij door uitzetting naar Litouwen een risico loopt op een behandeling in strijd met artikel 3 van het EVRM.
6. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat het bezwaar geen redelijke kans van slagen heeft. De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening dan ook af.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 8:83, vierde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
2.Parketnummers 10-069975-23; 10-264578-22 (tul).
3.Staatscourant van 19 juni 2023, nr. 17391.
4.Parketnummer 10-148105-24.
7.ECLI:CE:ECHR:1998:0219JUD002589494.