In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2024 uitspraak gedaan in een asielprocedure. Eiser, een Gambiaanse man, had op 21 augustus 2022 een asielaanvraag ingediend in Nederland, waarbij hij stelde dat hij vanwege zijn homoseksuele geaardheid in Gambia problemen had ondervonden. De rechtbank behandelde het beroep van eiser tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie, die de asielaanvraag op 16 april 2024 had afgewezen als ongegrond. Tijdens de zitting op 20 juni 2024 werd het asielrelaas van eiser besproken, waarin hij aangaf dat hij was aangevallen door buurtbewoners na een openbare uiting van affectie met zijn vriend. Eiser vreesde voor zijn leven bij een terugkeer naar Gambia, waar homoseksualiteit niet wordt geaccepteerd.
De rechtbank oordeelde dat de minister zich niet ten onrechte op het standpunt had gesteld dat de homoseksuele geaardheid van eiser ongeloofwaardig was. Eiser had onvoldoende inzicht gegeven in zijn gevoelens en ervaringen met betrekking tot zijn geaardheid en zijn relatie met zijn vriend. De rechtbank vond dat eiser niet had aangetoond dat hij daadwerkelijk problemen had ondervonden vanwege zijn homoseksualiteit, en dat zijn verklaringen inconsistent en onlogisch waren. De rechtbank volgde de argumentatie van de minister en concludeerde dat het beroep ongegrond was. Eiser kreeg geen vergoeding van zijn proceskosten en de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond.