ECLI:NL:RBDHA:2024:12296

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
7 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.29005
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onrechtmatigheid van de maatregel van bewaring en schadevergoeding na persoonsverwisseling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 5 augustus 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring die aan eiser was opgelegd op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser, een Syrische nationaliteit hebbende persoon, was op 18 juli 2024 door de minister van Asiel en Migratie in bewaring gesteld. Dit besluit werd aangevochten door eiser, die tevens verzocht om schadevergoeding. De maatregel van bewaring werd op 25 juli 2024 opgeheven, waarna de rechtbank zich moest buigen over de vraag of deze maatregel onrechtmatig was geweest en of eiser recht had op schadevergoeding.

De rechtbank oordeelde dat, hoewel eiser abusievelijk naar Bulgarije was uitgezet in plaats van naar Duitsland, dit feit niet van invloed was op de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring zelf. De rechtbank concludeerde dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring niet onrechtmatig was geweest, aangezien de noodzakelijke documenten voor de terugkeer naar Duitsland voorhanden waren. De rechtbank stelde vast dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vorderde en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de maatregel.

Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak werd openbaar gemaakt en er werd een rechtsmiddel tegen deze uitspraak aangegeven, waarbij hoger beroep mogelijk is bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen een week na bekendmaking.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29005

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V-nummer], eiser

(gemachtigde: mr. H. Martens),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. C.J. Ohrtmann).

Procesverloop

Bij besluit van 18 juli 2024 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
Verweerder heeft op 25 juli 2024 de maatregel van bewaring opgeheven.
De rechtbank heeft het beroep op 31 juli 2024 op zitting behandeld in Breda. Eiser en verweerder hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2001 en de Syrische nationaliteit te hebben.
2. Omdat de bewaring is opgeheven, beperkt de beoordeling zich in deze zaak tot de vraag of aan eiser schadevergoeding moet worden toegekend. In dit verband moet de vraag worden beantwoord of de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan onrechtmatig is geweest. Op grond van artikel 106 van de Vw kan de rechtbank indien de bewaring al is opgeheven vóór de behandeling van het verzoek om opheffing van de bewaring aan eiser een schadevergoeding ten laste van de Staat toekennen.
3. Namens eiser wordt aangevoerd dat de maatregel van bewaring is opgeheven omdat eiser vanwege een persoonsverwisseling is uitgezet naar Bulgarije in plaats van Duitsland. Het is onduidelijk welke pogingen verweerder heeft ondernomen om uit te zoeken wat er gebeurd is en waar eiser momenteel verblijft. Ook is niet duidelijk in hoeverre eiser wordt gecompenseerd voor de gemaakte fout.
4. Alhoewel het zonder meer onzorgvuldig is te noemen dat eiser abusievelijk is uitgezet naar het verkeerde land, is de rechtbank met verweerder van oordeel dat deze feitelijke uitzettingshandeling niet ziet op de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring zelf. Deze feitelijke handeling heeft immers plaatsgevonden na opheffing van de maatregel van bewaring. De door eiser opgeworpen vragen - hoe dit heeft kunnen gebeuren, waar eiser momenteel verblijft en of eiser compensatie krijgt voor deze uitzetting naar het verkeerde land - hebben dan ook geen gevolg voor dit beroep waar uitsluitend de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring wordt beoordeeld. Dat eiser is uitgezet naar het verkeerde land betekent ook niet dat verweerder onvoldoende voortvarend heeft gehandeld, nu vanaf het opleggen van de maatregel en voorafgaande aan de opheffing hiervan voortvarend is gehandeld door verweerder.
5. De rechtbank is van oordeel dat de tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring op enig moment voorafgaande aan de opheffing daarvan niet onrechtmatig is geweest. Uit de motivering van de maatregel en uit de overige stukken in het dossier volgt dat eiser internationale bescherming geniet in Duitsland. Verder volgt uit het dossier dat de voor de terugkeer naar Duitsland noodzakelijke bescheiden voorhanden zijn, dan wel binnen korte termijn voorhanden zullen zijn, zodat verweerder op grond van artikel 59, tweede lid, van de Vw bevoegd was tot het opleggen van de maatregel. Hierbij wordt aangenomen dat het belang van de openbare orde de inbewaringstelling vordert. Dit rechtsvermoeden hoeft in beginsel niet aan de hand van persoonlijke feiten en omstandigheden te worden gemotiveerd. [1]
6. Tot slot leidt de ambtshalve toetsing niet tot het oordeel dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig was.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep ongegrond;
 wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 5 augustus 2024 door mr. E.J. Govaers, rechter, in aanwezigheid van mr. N.M.L. van der Kammen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 7 maart 2022, ECLI:NL:RVS:2022:667.