ECLI:NL:RBDHA:2024:12294

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.20069 T
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenuitspraak inzake asielaanvraag en overdracht naar Finland met betrekking tot medische omstandigheden

In deze tussenuitspraak van de Rechtbank Den Haag op 6 augustus 2024, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, van Turkse nationaliteit, heeft een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel, maar deze is door de minister van Asiel en Migratie niet in behandeling genomen, omdat Finland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. Eiser betwist deze beslissing en stelt dat de overdracht naar Finland in strijd is met zijn rechten, gezien zijn kwetsbare gezondheidssituatie.

De rechtbank overweegt dat de datum van de loopbrief, die op 24 november 2023 is gedateerd, als de datum van de asielaanvraag moet worden beschouwd. De rechtbank concludeert dat het terugnameverzoek tijdig is ingediend bij de Finse autoriteiten en dat Finland zijn internationale verplichtingen nakomt. Eiser heeft niet overtuigend aangetoond dat de asiel- en opvangsystemen in Finland tekortschieten, waardoor zijn overdracht daar een risico op schending van zijn rechten zou opleveren.

Eiser heeft medische documenten overgelegd die een verhoogd risico op suïcidaliteit aangeven, maar de rechtbank oordeelt dat verweerder niet onterecht heeft besloten geen advies aan te vragen bij het Bureau Medische Advisering (BMA). De rechtbank ziet echter aanleiding om het onderzoek te heropenen en geeft verweerder vier maanden de tijd om te onderzoeken of de overdracht naar Finland niet leidt tot aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen voor de gezondheid van eiser. De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldige afwegingen bij overdrachten van asielzoekers, vooral in het licht van hun medische situatie.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.20069 T

Tussenuitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)

(gemachtigde: mr. E. Ceylan),
en
de minister van Asiel en Migratie, voorheen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder
(gemachtigde: S. Imami)

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt de Turkse nationaliteit te hebben en te zijn geboren op [geboortedatum] 1997. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser bij bestreden besluit van 2 mei 2024 niet in behandeling genomen, omdat Finland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling daarvan.
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser verzoekt om hetgeen hij in de zienswijze naar voren heeft gebracht als herhaald en ingelast te beschouwen. Verder stelt eiser dat het claimverzoek te laat ingediend is nu de loopbrief van eiser dateert van 24 december 2023 terwijl de schriftelijke asielaanvraag dateert van 10 december 2023. De Afdeling heeft volgens eiser bevestigd dat de datum van de loopbrief leidend moet zijn voor de asielaanvraag. Nu het claimverzoek te laat is verzonden is Nederland verantwoordelijk voor de asielaanvraag. Verder heeft verweerder niet voldaan aan artikel 9, eerste lid van de Eurodacverordening aangezien de vingerafdrukken niet direct zijn afgenomen. Nu de vingerafdrukken van eiser niet direct zijn afgenomen, heeft verweerder gehandeld in strijd met artikel 21 en artikel 23 van de Dublinverordening.
4. Verder kan ten aanzien van Finland kan niet van het interstatelijke vertrouwensbeginsel uit worden gegaan. Overdracht van eiser is in strijd met artikel 4 van het Handvest [1] en artikel 3, 8 en 14 EVRM [2] . Uitzetting naar Finland zal onomkeerbare gevolgen op de kwetsbare gezondheidssituatie van eiser hebben. Ook is uiteenzetting in strijd met de lichamelijke integriteit van eiser en zal het een indirect refoulementsrisico opleveren. Verweerder had, op basis van de gevolgen van het besluit voor eiser, het asielverzoek aan zich had moeten trekken als bedoeld in artikel 17 Dublinverordening en handelt in strijd met het evenredigheidsbeginsel. Eiser heeft ook medische stukken toegevoegd aan het dossier.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van wat eiser in de zienswijze naar voren heeft gebracht, kan de rechtbank niet afleiden waarom eiser van mening is dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het bestreden besluit te vernietigen.
Tijdigheid claimverzoek
6. De rechtbank overweegt dat de dag waarop een loopbrief aan een betrokkene is uitgereikt moet worden gezien als de datum waarop een verzoek om internationale bescherming is ingediend. Uit het dossier blijkt dat de loopbrief is gedateerd op
24 november 2023. De rechtbank gaat er vanuit dat de brief ook op die datum aan eiser is uitgereikt.
7. Op grond van artikel 23, tweede lid, van de Dublinverordening wordt een verzoek tot terugname zo snel mogelijk ingediend en in ieder geval binnen twee maanden na ontvangst van de Eurodactreffer op grond van artikel 9, vijfde lid, van de Eurodacverordening. Uit de uitspraak van de Afdeling van 12 januari 2024 [3] volgt dat een claimverzoek op basis van een Eurodactreffer binnen twee maanden na deze Eurodactreffer moet zijn ingediend, maar uiterlijk binnen drie maanden na het indienen van de asielaanvraag. Uit de Eurodac- en de Dublinverordening volgt namelijk niet dat het niet halen van de in de Eurodacverordening neergelegde termijn voor het nemen en toezenden van vingerafdrukken betekent dat de verantwoordelijkheid voor de behandeling van het asielverzoek is overgegaan op Nederland. [4] Ook volgt uit de Dublinverordening niet dat wanneer een terugnameverzoek wordt ingediend na deze termijnen de verantwoordelijkheid voor het behandelen van het asielverzoek overgaat op de lidstaat waar het nieuwe verzoek is ingediend. Voor alle verzoeken tot terugname geldt dat deze uiterlijk binnen drie maanden na de indiening van een asielverzoek moeten worden gedaan.
8. Gelet op het voorgaande heeft verweerder het terugnameverzoek tijdig aan de Finse autoriteiten toegezonden. Dit heeft verweerder namelijk gedaan op 31 januari 2024, binnen twee maanden na de Eurodactreffer van 9 december 2023 én, als wordt uitgegaan van de datum van de loopbrief van 24 november 2023 als datum van de asielaanvraag, binnen drie maanden na de asielaanvraag. De verantwoordelijkheid voor de behandeling van eisers asielaanvraag is daarom niet op grond van artikel 23, derde lid, van de Dublinverordening bij Nederland komen te liggen.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
9. Het uitgangspunt is dat verweerder er op grond van het interstatelijk vertrouwensbeginsel van uit mag gaan dat Finland zijn internationale verplichtingen nakomt. Van dit uitgangspunt wordt slechts afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het asiel- en opvangsysteem dusdanige tekortkomingen vertoont dat hij na overdracht aan Finland een risico loopt op een behandeling strijdig met artikel 4 van het Handvest of artikel 3 van het EVRM. Het ligt daarom op de weg van eiser om aannemelijk te maken dat Finland dit niet doet.
10. Naar het oordeel van de rechtbank is eiser hierin niet geslaagd. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding om tot de conclusie te komen dat het asiel- en opvangsysteem in Finland dusdanige tekortkomt dat eiser na overdracht naar Finland een reëel risico loopt op een met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het Handvest strijdige behandeling. Eiser heeft de door hem gestelde omstandigheden niet onderbouwd. Verder mag van eiser worden verwacht dat hij zich bij voorkomende problemen in de Finse asielprocedure, opvangvoorzieningen, of anderszins beklaagt bij de (hogere) Finse autoriteiten. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat die mogelijkheid er voor hem niet is of dat de Finse autoriteiten hem niet kunnen of willen helpen, dan wel dat het inroepen van hulp bij voorbaat zinloos is. De rechtbank is van oordeel dat eiser niet met concrete aanwijzingen aannemelijk heeft gemaakt dat Finland zijn internationale verplichtingen tegenover Dublinclaimanten of hem in het bijzonder niet zal nakomen. Verweerder mocht dan ook uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Artikel 17 Dublinverordening
11. Voorts heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat verweerder gehouden was gebruik te maken van diens discretionaire bevoegdheid overeenkomstig artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt kunnen stellen dat omstandigheden van eiser niet zijn onderbouwd en ook geen zodanig bijzondere, individuele omstandigheden betreffen dat deze maken dat zijn overdracht aan Finland van een zodanige onevenredige hardheid getuigt dat verweerder het asielverzoek aan zich had moeten trekken op grond van artikel 17 van de Dublinverordening.
Indirect refoulement
12. Tot slot overweegt de rechtbank dat het Hof onlangs heeft geoordeeld dat - kort gezegd - een rechter bij een overdrachtsbesluit niet mag toetsen of indirect refoulement aannemelijk is wanneer deze rechter niet vaststelt dat er in de aangezochte lidstaat sprake is van systeemfouten in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen voor personen die om internationale bescherming verzoeken [5] . Nu verweerder heeft mogen uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Finland, zal de rechtbank daarom niet meer op deze beroepsgrond ingaan.
Medische stukken
13. Uit het arrest C.K. [6] volgt dat niet kan worden uitgesloten dat de overdracht van een asielzoeker met een ernstige mentale of lichamelijke aandoening op zichzelf een reëel en bewezen risico op een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van diens gezondheidstoestand kan inhouden, als gevolg waarvan sprake kan zijn van schending van artikel 4 van het Handvest. Verweerder dient bij het nemen van een overdrachtsbesluit daarom rekening te houden met alle aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen die uit de overdracht zelf kunnen voortvloeien. Uit de werkinstructie 2021/3 van verweerder blijkt dat aan Bureau Medische Advisering (BMA) advies wordt gevraagd indien er objectieve medische informatie ligt van een behandelaar die een ‘verhoogd’ of ‘reëel’ suïciderisico inschat. Wanneer er door de behandelaar niet wordt gesproken over een reëel of verhoogd suïciderisico of waar dit onvoldoende is gerelateerd aan de daadwerkelijke overdracht, zal er geen BMA-onderzoek worden opgestart.
14. De rechtbank stelt vast dat het dossier een calamiteitenmelding bevat. Een medewerkster van Nidos heeft eiser in december een paar dagen somber zien rondlopen. Zij zijn in gesprek geraakt en eiser heeft suïcidale uitingen gedaan. De medewerkster van Nidos heeft vervolgens contact opgenomen met zowel het COA als de IND Ketenservice. Hierin heeft verweerder naar het oordeel van de rechtbank geen aanleiding hoeven zien om het BMA om advies te vragen. Daarvoor is de melding te weinig concreet en bovendien blijkt daar niet uit dat de uitingen gerelateerd zijn aan de overdracht naar Finland.
15. In beroep zijn een aantal medische documenten overgelegd waaronder een journaal met medische gegevens en een beoordeling van een psychiater van 14 mei 2024 in het kader van suïcidaliteit. Uit laatstgenoemde beoordeling blijkt dat er sprake is van een ambivalent verhoogd risico op suïcidaliteit dat gerelateerd is aan de overdracht van eiser aan Finland. Daarnaast blijkt uit het journaal dat eiser kort na de datum van het bestreden besluit toenemende suïcidale gedachtes heeft gekregen, dat hij weliswaar geen concrete plannen heeft, maar wel impulsief is. Bij deze stand van zaken, kan het standpunt van verweerder dat geen advies hoef te worden ingewonnen bij BMA, dan ook niet worden gevolgd.

Conclusie en gevolgen

16. De rechtbank ziet aanleiding om de bestuurlijke lus toe te passen. [7] Het onderzoek zal worden heropend en verweerder zal vier maanden de tijd krijgen om te onderzoeken of overdracht van eiser naar Finland niet tot aanzienlijke en onomkeerbare gevolgen zal leiden.

Beslissing

De rechtbank:
- heropent het onderzoek;
- stelt verweerder in de gelegenheid om binnen vier maanden vanaf de datum van deze uitspraak te onderzoeken of overdracht van eiser aan Finland niet tot een aanzienlijke en onomkeerbare achteruitgang van zijn gezondheidstoestand leidt;
- houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Smeets, rechter, in aanwezigheid van mr. J.R. Froma, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Tegen deze tussenuitspraak staat nog geen hoger beroep open. Tegen deze tussenuitspraak kan hoger beroep worden ingesteld tegelijkertijd met hoger beroep tegen de (eventuele) einduitspraak in deze zaak.

Voetnoten

1.Handvest van de grondrechten van de Europese Unie.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:84.
4.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 12 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:84.
5.Uitspraak van 30 november 2023, ECLI:EU:C:2023:934, punt 129 tot en met punt 152.
6.Uitspraak van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127.
7.Artikel 8.51a Algemene wet bestuursrecht.