ECLI:NL:RBDHA:2024:12285

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
24.3664
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van beroep inzake niet tijdig beslissen op asielaanvraag

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Iraanse nationaliteit, op 11 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De Minister van Asiel en Migratie heeft op 23 december 2022 meegedeeld dat eiser in de nationale procedure is opgenomen, wat betekent dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag volgens de Dublinverordening. Eiser heeft de minister op 15 januari 2024 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag en heeft op 1 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De minister heeft geen verweerschrift ingediend.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden na ontvangst van de aanvraag op 23 juni 2023 eindigde. Echter, door de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 is deze termijn met negen maanden verlengd voor asielaanvragen waarop op 27 september 2022 nog niet was beslist. De rechtbank heeft eerder geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is. Hierdoor is de ingebrekestelling van 15 januari 2024 prematuur ingediend, wat betekent dat het beroep niet voldoet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen.

Gelet op deze overwegingen heeft de rechtbank het beroep kennelijk niet-ontvankelijk verklaard. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3664

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Iraanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en
de Minister van Asiel en Migratie (dan wel diens rechtsvoorganger(s)),de minister

Procesverloop

Eiser heeft op 11 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning
asiel voor bepaalde tijd ingediend.
De minister heeft eiser op 23 december 2022 op de hoogte gesteld dat hij is
opgenomen in de nationale procedure, nadat duidelijk is geworden dat Nederland verantwoordelijk is in de zin van de Dublinverordening.
Bij brief van 15 januari 2024 heeft eiser de minister in gebreke gesteld wegens het
niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Op 1 februari 2024 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De minister heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet
bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat
een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn
verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de
minister binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
4.1.
In artikel 42, zesde lid, van de Vw is bepaald dat indien in het kader van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 wordt onderzocht of de aanvraag op grond van artikel 30 niet in behandeling dient te worden genomen, de termijn, bedoeld in het eerste lid, aanvangt op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van het verzoek.
5. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 11 oktober 2022. Bij brief van 23 december 2022 heeft de minister eiser medegedeeld dat hij in de nationale procedure is opgenomen. Dit betekent dat Nederland met ingang van 23 december 2022 verantwoordelijk is geworden voor de aanvraag. De wettelijke beslistermijn van zes maanden zou in het geval van eiser op 23 juni 2023 eindigen. De minister heeft echter, met inwerkingtreding van het WBV 2022/22, de beslistermijn van asielaanvragen, waarop op 27 september 2022 nog niet was beslist, met negen maanden verlengd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de uitspraak van haar meervoudige kamer van 26 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:6050) geoordeeld dat de minister voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van het WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen aanleiding om in deze zaak van dat oordeel af te wijken. De verlenging van de beslistermijn is daarom rechtsgeldig. Dat betekent dat de ingebrekestelling van 15 januari 2024 prematuur is ingediend. Het beroep voldoet daarom niet aan de vereisten voor het indienen van een beroep tegen het niet tijdig beslissen, als bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb.
6. Het beroep is, gelet op het voorgaande, kennelijk niet-ontvankelijk. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Munsterman, rechter, in aanwezigheid van
M.A. Postma, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie
op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.