ECLI:NL:RBDHA:2024:12275

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
1 augustus 2024
Publicatiedatum
6 augustus 2024
Zaaknummer
NL24.29271 en NL24.29350
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Vreemdelingenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring en het aanvullend terugkeerbesluit van de minister van Asiel en Migratie

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van eiser tegen de bestreden besluiten van 23 juli 2024, waarin de minister van Asiel en Migratie aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit en de maatregel van bewaring heeft opgelegd. De rechtbank heeft de beroepen op 30 juli 2024 behandeld, waarbij eiser via een beeldverbinding aanwezig was, bijgestaan door zijn gemachtigden. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de maatregel van bewaring aan eiser heeft opgelegd, maar verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep tegen het aanvullende terugkeerbesluit, omdat dit besluit geen besluit is in de zin van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank concludeert dat het aanvullende terugkeerbesluit niet als nieuw besluit kan worden aangemerkt, aangezien het geen andere rechtsgevolgen heeft dan het eerdere terugkeerbesluit van 5 augustus 2019. Eiser heeft niet voldaan aan zijn vertrekplicht, waardoor het eerdere besluit nog steeds geldig is. De rechtbank oordeelt dat er zicht op uitzetting naar Algerije is, ondanks de argumenten van eiser dat dit niet het geval zou zijn. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af en veroordeelt de minister tot betaling van proceskosten aan eiser. De uitspraak is openbaar gemaakt en er zijn mogelijkheden voor hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.29271 en NL24.29350

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 1 augustus 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. S. Petkovic en mr. M. Krikke),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. J. Kaikai).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eiser tegen de bestreden besluiten van 23 juli 2024 waarin de minister aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit [1] en de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000) [2] heeft opgelegd. Dit beroep moet tevens worden gezien als een verzoek om schadevergoeding.
1.1.
De rechtbank heeft de beroepen op 30 juli 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, via een beeldverbinding, bijgestaan door zijn gemachtigde in het beroep tegen de maatregel van bewaring (mr. Petkovic). Zij nam de zitting waar voor mr. Krikke in het beroep tegen het aanvullend terugkeerbesluit. De minister is vertegenwoordigd door diens gemachtigde.
1.2.
De tolk is opgeroepen door de rechtbank maar niet verschenen. De rechtbank heeft, na toestemming van eiser en van zijn gemachtigde de zitting toch doorgang laten vinden omdat eiser de Nederlandse taal voldoende beheerst.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de minister aan eiser een aanvullend terugkeerbesluit mocht opleggen en eiser in bewaring mocht stellen. Zij doet dat onder meer aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de zogenoemde beroepsgronden.
3. Voor de behandeling van het beroep met het zaaknummer NL24.29350, tegen het opgelegde terugkeerbesluit, verklaart de rechtbank zich onbevoegd, omdat dit besluit geen besluit is in de betekenis van artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Het beroep met het zaaknummer NL24.29271, tegen de maatregel van bewaring is ongegrond. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht de maatregel van bewaring aan eiser heeft opgelegd. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Is de rechtbank bevoegd om kennis te nemen van het beroep met het zaaknummer NL24.29350?
4. De minister heeft op 23 juli 2024 een aanvullend terugkeerbesluit aan eiser uitgereikt. Eiser is tegen dit besluit in beroep gegaan. De rechtbank ziet aanleiding om ambtshalve te beoordelen of zij bevoegd is om kennis te nemen van dit beroep.
4.1.
Aan eiser is eerder een terugkeerbesluit is opgelegd, namelijk op 5 augustus 2019. Dat terugkeerbesluit voldoet aan de vereisten van een terugkeerbesluit zoals die voortvloeien uit het arrest van het Hof van Justitie van 14 mei 2020 in de zaak FMS e.a. [3] en de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 2 juni 2021. [4] In elk terugkeerbesluit moet worden vermeld naar welk land de vreemdeling moet terugkeren en dat het land van terugkeer ook uit de motivering van het besluit kan worden afgeleid. Dat is van belang omdat een vreemdeling adequate rechtsmiddelen moeten kunnen aanwenden om zijn eventuele bezwaar tegen terugkeer naar dat land duidelijk te maken. In het terugkeerbesluit van 5 augustus 2019 staat dat eiser de Algerijnse nationaliteit heeft en dat hij terug moet keren naar zijn land van herkomst, daarmee was het voor eiser al duidelijk dat Algerije het land is waarnaar hij moet terugkeren. Eiser kon daartegen dus (als hij dat wilde) adequate rechtsmiddelen aanwenden. Het aanvullende terugkeerbesluit van 23 juli 2024 heeft – zoals de minister op zitting terecht heeft gesteld – geen andere rechtsgevolgen dan het terugkeerbesluit van 5 augustus 2019. Hieruit vloeit voort dat het aanvullende terugkeerbesluit niet moet worden gezien als een nieuw terugkeerbesluit, maar slechts als een niet noodzakelijke aanvulling. [5] Eiser heeft nog niet aan zijn vertrekplicht voldaan en het terugkeerbesluit van 5 augustus 2019 is hierdoor nog steeds geldig. Daaruit volgt dat het aanvullend terugkeerbesluit niet als een besluit als in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt. Dit omdat het rechtsgevolg als bedoeld in dit artikel, waartegen beroep kan worden ingesteld ontbreekt. [6]
4.2.
De rechtbank verklaart zich daarom onbevoegd om kennis te nemen van dit beroep. Daarom komt de rechtbank ook niet toe aan een beoordeling van de inhoudelijke gronden die zijn aangevoerd tegen het onverplicht genomen aanvullende terugkeerbesluit.
Is er zicht op uitzetting naar Algerije?
5. Eiser voert aan dat geen zicht op uitzetting bestaat naar Algerije, mede omdat eiser als gevolg van zijn eerdere in bewaringstellingen niet daadwerkelijk is uitgezet naar Algerije. Eiser verblijft al tien jaar in Nederland en in al die tijd is het niet gelukt om hem uit te zetten naar Algerije.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De Afdeling heeft in de uitspraak van 6 mei 2024 geoordeeld dat er ten aanzien van Algerije zicht op uitzetting binnen redelijke termijn niet ontbreekt. [7] Daar gaat de rechtbank dus in beginsel vanuit. Wat eiser aanvoert maakt dit niet anders. Eiser verblijft weliswaar al tien jaar in Nederland, maar niet gedurende die hele periode zijn pogingen ondernomen om hem uit te zetten naar Algerije. Daar komt bij dat er een periode in het verleden is waarin werd aangenomen dat er geen zicht op uitzetting naar Algerije bestond. In ieder geval in die periode hoefde dus ook niet geprobeerd te worden eiser uit te zetten. Verder leidt de rechtbank uit het dossier niet af dat de Algerijnse autoriteiten hebben aangegeven voor eiser géén laissez passer te zullen verstrekken. De rechtbank concludeert daarom dat het zicht op uitzetting naar Algerije voor eiser niet ontbreekt.
Leidt ambtshalve toetsing van de maatregel tot bewaring tot een ander oordeel?
6. Los van de door eiser aangevoerde beroepsgronden, ziet de rechtbank in de door de
minister en eiser verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet is voldaan. [8]

Conclusie en gevolgen

7. Voor de behandeling van het beroep met het zaaknummer NL24.29350 verklaart de rechtbank zich onbevoegd. Het beroep met het zaaknummer NL24.29271 is ongegrond.
7.1.
De rechtbank ziet aanleiding om de minister te veroordelen in de proceskosten die eiser heeft gemaakt in de zaak met zaaknummer NL24.29350. In het onverplicht genomen aanvullende terugkeerbesluit van 23 juli 2024 heeft de minister vermeld dat er hiertegen beroep kan worden ingesteld. Daarmee heeft de minister bij eiser verwarring veroorzaakt, dat sprake is van een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van de Awb waar beroep tegen open staat. De minister heeft desgevraagd ook op zitting het standpunt gehandhaafd dat het aan de rechtbank is om over het aanvullende terugkeerbesluit een oordeel te geven, ondanks dat het standpunt toen al was dat het aanvullende terugkeerbesluit onverplicht was genomen en dus niet op rechtsgevolg was gericht. Met deze gang van zaken acht de rechtbank de handelswijze van eiser, namelijk dat hij beroep heeft ingesteld tegen het aanvullende terugkeerbesluit, niet onredelijk. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.750 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt van € 875 en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden. De rechtbank ziet geen grond voor een proceskostenveroordeling in het beroep tegen de maatregel van bewaring.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart zich onbevoegd om kennis te nemen van het beroep met het zaaknummer NL24.29350;
- verklaart het beroep met het zaaknummer NL24.29271 ongegrond;
- de rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de minister tot betaling van € 1.750 aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.C.G. Derksen, rechter, in aanwezigheid van
S. Voolstra, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak voor zover die over de zaak met zaaknummer NL24.29271 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.
Tegen deze uitspraak voor zover die over de zaak met zaaknummer NL24.29350 gaat, kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen vier weken na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Het beroep met het zaaknummer NL24.29350.
2.Het beroep met het zaaknummer NL24.29271.
3.HvJEU 14 mei 2020, ECLI:EU:C:2020:367.
4.ABRvS, 2 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1155.
5.Vergelijk ABRvS 27 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2369.
6.Dit volgt uit artikel 1:3, eerste lid jo. 8:1 van de Awb.
7.ABRvS 6 mei 2024, ECLI:NL:RVS:2024:1892.
8.Vergelijk HvJEU 8 november 2022, ECLI:EU:C:2022:858.